gewikste lieden, die waarschijnlijk in de pottenbakkerij hun sporen reeds verdiend hadden.
Jan Elers vestigde zich te Burslem in Staffordsbire en begon hier een industrie, die
voor Engeland van groote beteekenis zou worden. Zijn grondstoffen moet hij uit
verschillende streken van het land bijeen gebracht hebben en dadelijk begon hij in zijn
ovens, bij het bakken van wit steengoed, het glazuren met zout volgens Duitsche
methode toe te passen. Bij groote hoeveelheden in de gloeiende ovens geworpen, vormde
het zout een dichten walm, die op het kiezelzuur uit de klei inwerkte en op het
vaatwerk een dekkende laag van kiezelzure soda deed ontstaan, zoo hard, dat men er
met bergkristal nauwelijks in krassen kan. Ook maakte hij, in navolging van Japansch
»bucaro”, rood steengoed, zooals Ary de Milde dit twintig jaar tevoren in Holland
uitgevonden had. Uit mergel en oker gebakken, werden de voorwerpen op een draaibank
dun en glad bewerkt (in tegenstelling met Japan, waar de klei ruw gelaten werd). Dan
werden, zooals in Duitschland bij het gres, uit koperen vormen scherp besneden
ornamenten aangebracht. Door bruin-
steen in zijn klei te verwerken, vond
hij het zwarte steengoed uit, dat
later door Wedgwood beroemd zou
worden.
Een Engelschman, genaamd
Astbury, wist door zich als simpel
voor te doen de vakgeheimen aan
Elers te ontstelen. Hij voegde er
nieuwe ontdekkingen aan toe; in
zijn werkplaats werd voor het eerst
in plaats van zand gemalen vuursteen
met de witte klei vermengd. Ook
nam de rijkdom in vormen toe, de bewerking werd gemakkelijker en vooral bij de
versiering deed hij menige nieuwe vondst. Zoo bracht hij op het roode steengoed de
ornamenten in witte slib aan, wellicht in navolging van een Chineesch voorbeeld,
hoewel de methode ook in Engeland bij het aardewerk al vroeger gebruikelijk was. Bij
Elers was de terracotta dol gebleven, nu werd zij met een gele loodglazuur bedekt,
waardoor grond en slibversiering een harmonieuze eenheid vormden en een prachtig bruine
glans het roode materiaal bedekte, (fig. 3). Maar ook bij Astbury bleven de geheimen
niet bewaard en weldra legden alle pottenbakkers uit de buurt zich toe op het ver-
vaardigen van soortgelijke waar, waarbij de meester meer dan eens werd overtrofien.
Het witte steengoed met zoutglazuur, zooals dit in Staftordshire vooral tusschen
de jaren 1720 en 1780 gebakken werd, wordt gewoonlijk onder den verzamelnaam Croucb
saamgevat. Het is dun, licht en bijzonder hard. De oppervlakte is niet glad, maar in
haar oneffenheid het best bij een citroenschil te vergelijken en daarbij zacht als fijn leder.
De kleur varieert van grijzig wit tot heel licht bruin. Voor de versiering werden allerlei
197
Jan Elers vestigde zich te Burslem in Staffordsbire en begon hier een industrie, die
voor Engeland van groote beteekenis zou worden. Zijn grondstoffen moet hij uit
verschillende streken van het land bijeen gebracht hebben en dadelijk begon hij in zijn
ovens, bij het bakken van wit steengoed, het glazuren met zout volgens Duitsche
methode toe te passen. Bij groote hoeveelheden in de gloeiende ovens geworpen, vormde
het zout een dichten walm, die op het kiezelzuur uit de klei inwerkte en op het
vaatwerk een dekkende laag van kiezelzure soda deed ontstaan, zoo hard, dat men er
met bergkristal nauwelijks in krassen kan. Ook maakte hij, in navolging van Japansch
»bucaro”, rood steengoed, zooals Ary de Milde dit twintig jaar tevoren in Holland
uitgevonden had. Uit mergel en oker gebakken, werden de voorwerpen op een draaibank
dun en glad bewerkt (in tegenstelling met Japan, waar de klei ruw gelaten werd). Dan
werden, zooals in Duitschland bij het gres, uit koperen vormen scherp besneden
ornamenten aangebracht. Door bruin-
steen in zijn klei te verwerken, vond
hij het zwarte steengoed uit, dat
later door Wedgwood beroemd zou
worden.
Een Engelschman, genaamd
Astbury, wist door zich als simpel
voor te doen de vakgeheimen aan
Elers te ontstelen. Hij voegde er
nieuwe ontdekkingen aan toe; in
zijn werkplaats werd voor het eerst
in plaats van zand gemalen vuursteen
met de witte klei vermengd. Ook
nam de rijkdom in vormen toe, de bewerking werd gemakkelijker en vooral bij de
versiering deed hij menige nieuwe vondst. Zoo bracht hij op het roode steengoed de
ornamenten in witte slib aan, wellicht in navolging van een Chineesch voorbeeld,
hoewel de methode ook in Engeland bij het aardewerk al vroeger gebruikelijk was. Bij
Elers was de terracotta dol gebleven, nu werd zij met een gele loodglazuur bedekt,
waardoor grond en slibversiering een harmonieuze eenheid vormden en een prachtig bruine
glans het roode materiaal bedekte, (fig. 3). Maar ook bij Astbury bleven de geheimen
niet bewaard en weldra legden alle pottenbakkers uit de buurt zich toe op het ver-
vaardigen van soortgelijke waar, waarbij de meester meer dan eens werd overtrofien.
Het witte steengoed met zoutglazuur, zooals dit in Staftordshire vooral tusschen
de jaren 1720 en 1780 gebakken werd, wordt gewoonlijk onder den verzamelnaam Croucb
saamgevat. Het is dun, licht en bijzonder hard. De oppervlakte is niet glad, maar in
haar oneffenheid het best bij een citroenschil te vergelijken en daarbij zacht als fijn leder.
De kleur varieert van grijzig wit tot heel licht bruin. Voor de versiering werden allerlei
197