Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 12.1919

DOI issue:
[Nr. 5]
DOI article:
Overvoorde, J. C.: Kunstschutz im Kriege
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19838#0221

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
zich in 1916 bereid om door het staken van het vuur herstellingsmiddelen mogelijk te
maken, indien zekere waarborgen gegeven werden. De Fransche regeering heeft echter
gemeend op dit aanbod niet te mogen ingaan.

In April 1918 gaf de keizer persoonlijk het bevel om de kathedraal en de saint
Remy te sparen. De grootste beschadiging is aan de kathedraal gebracht door het ongelukkig
toeval, dat er steigers voor het front stonden, die bij de eerste beschieting in brand
geraakten. Hierdoor is een belangrijk gedeelte van het beeldwerk aan de portalen onher-
stelbaar beschadigd. Hoe smartelijk dit ernstig verlies ook zij, zoo stuit het toch tegen
de borst, als men bij de bezichtiging van de kerk den brallenden wachter de bezoekers
hoort toeschreeuwen, dat de Duitschers, zoodra zij de steigers zagen, die opzettelijk in
brand schoten om de kerk te vernietigen. Dit is eene verdraaide voorstelling, die van
een chauvinistischer* vreemdelingengids misschien is te verklaren, doch die door beter
ingelichte besturen niet langer moest worden toegelaten.

De verklaring van Delcassé in September 1914, dat de kerk »un morceau de
ruines” was, is gelukkig in strijd met de werkelijkheid. Het dak is afgebrand en de
gewelven zijn hier en daar beschadigd, doch als geheel staat het gebouw nog intact te
midden van een ruïnenveld. Dit bewijst dus, dat, al heeft men opzettelijk op de kathedraal
geschoten, toen men meende, dat die tot militair doel werd gebruikt, men de beschieting toch
zooveel mogelijk heeft beperkt. Behalve de schade aan het beeldwerk is de kerk vrijwel te her-
stellen en van het kostbaar interieur is althans het voornaamste tijdig door de Franschen gered.

Bij de saint Remy is het dak verbrand en een berg puin ligt nog in en
tegen de kerk, die van binnen grootendeels scheen uitgebrand. Ook hier zijn de hoofd-
vormen echter behouden.

Reeds in December 1914 werd de graflegging van Ligier Richier te Saint-Mihiel
in veiligheid gebracht. Te St. Quentin werden de voornaamste oude vensters in koor en
transept der kerk door de Duitschers geborgen, zelfs nog tijdens de beschieting, en werd
eenig beeldwerk uit de kerk en uit het museum gered. Te Saint Géry werd het oksaal
door een ombouwing beschermd en te Kamerijk o. a. het monument van Fénélon.

Ook in Frankrijk werd veel materiaal verzameld door photographische opnamen
en door teekeningen van architekten 1). Te Laon werd de kathedraal door de Meszbildanstalt
geheel gephotographeerd. Het belangrijkste geschiedde op het gebied van de redding
van kunstschatten. In het begin van den oorlog bracht het snel tempo van den opmarsch
nog niet zooveel gevaar mede, doch toen het tot stilstaan brengen ook het gevaar voor
intense verwoesting vergrootte, werd op aansporing van Wilhelm von Bode in 1916
begonnen met het in veiligheid brengen der kunstschatten uit de musea en kerken2).
Particulier bezit werd slechts geborgen indien het onbeheerd was.

1) In Champagne vond W. Pinder verschillende onbekende kunstwerken.

2) De schrijver erkent, dat bij sneller ingrijpen nog meer had gered kunnen worden en wijst
op het gebrek aan hulp, transportmiddelen enz. Men trachtte de Franschen voor dezen dienst te
winnen, doch vond hierbij om begrijpelijke redenen slechts zelden steun.

211
 
Annotationen