Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 12.1919

DOI Heft:
[Nr. 6]
DOI Artikel:
Het gereorganiseerde Haagsche Museum
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19838#0239

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
er niet, want het betreft een volledig omwerken van een verouderd systeem. Men moet
met heel wat moeilijkheden kampen, finantiën, localiteiten, ruimte; het kiezen van de
historische of de esthetische richting; sorteeren. Al dat werk is veel gemakkelijker als
men geheel opnieuw kan beginnen en zooals Gilman, de directeur van het Museum of
Fine Arts te Boston, fondsen beschikbaar heeft voor een nieuw gebouw, dat men naar
goedvinden kan inrichten.

In onze museumwereld is heel wat over reorganisatie gesproken en geschreven;
men is het er over eens geworden, dat musea niet alleen moeten verzamelen en bewaren,
maar ook tentoonstellen en wel zoo, dat de schoonheid van het voorwerp in de eerste
plaats op den voorgrond komt. Met frisschen moed is men aan het reorganiseeren gegaan
in Utrecht, in Leiden, in Den Haag en nu, aan het einde van dit jaar kan de Directie
van het Gemeente Museum in laatstgenoemde plaats, na maanden van hard werken,
waarbij tegenspoeden zeker niet hebben ontbroken, een welgeslaagde proef van een
moderne museuminrichting vertoonen.

De directeur van het museum te Boston schrijft in zijn Museum-Ideals (uitg.
Mus. of Fine Arts, Boston 1918) over de zeven kardinale punten, die voor een goede
museuminrichting in het oog dienen gehouden te worden. Voor een groot deel zijn zij
in het Haagsche Museum verwezenlijkt; de voorwerpen zijn gesorteerd en geordend,
daarna met overleg geplaatst, zoodat men, de ruimte doorloopend, op aangename wijze
wordt bezig gehouden, terwijl men tevens langs een vasten leiddraad de geschiedenis en
vooral de cultuur van Den Haag leert kennen. Al houdt een museum bij ons den wellicht
niet te omzeilen historischen basis, deze vertoont zich hier nergens op hinderlijke of
schoolmeesterachtige wijze. Het historische is eenvoudig, zakelijk geëxposeerd terwijl de
nadruk is gelegd op de mooie voorwerpen, »things to be enjoyed” zegt Gilman; want
de eigenlijke taak van het museum is te spreken tot de verbeelding (»imagination”),
waardoor het een opvoedende kracht wordt en een geestelijke compensatie tegen het
materialisme van onzen tijd. »The ideal of culture” wordt op deze manier verwezenlijkt.

Een korte, beschrijvende catalogus met opgave van enkele der voornaamste nummers
vervangt de dorre opsomming, zonder verband, waarvan de meeste museumbezoekers
weinig nut hebben — »the ideal of interpretative catalogue” is dus hier bewerkstelligd.
Deze catalogus, — dien men thuis eerst eens moet doorlezen en die lang geen onaardige
lectuur is, want hij vertelt de wording van Den Haag, bespreekt zijn schuttersgilden,
industrieën, ontwikkeling van het Binnenhof — deze catalogus laat zien, dat de museum-
inventaris in drie groepen is geplaatst: de historische, de esthetische, die echter ongemerkt
in elkaar overgaan en de groep ceramische kunst. Een plattegrond geeft aan in welke
volgorde men de zalen moet doorwandelen om een goed geordenden algemeenen indruk
te krijgen. Men begint met de historische afdeeling, die niet te veel voorwerpen herbergt,
want het zien van veelsoortige soms betrekkelijk leelijke dingen, die evenwel historische
waarde hebben, is vermoeiend en museum-vermoeidheid moet met alle middelen bestreden
worden. Zij ontstaat door slecht exposeeren, dus ook door het te vele, door slechte

229
 
Annotationen