overzicht van de archaeologische vindplaatsen in ons land, een nieuwe bewerking van de
Nederlandsche oudheden van Pleyte.
Een kort overzicht van den inhoud van het boek, dat thans is verschenen, moge
hier volgen. — Na een hoofdstuk, gewijd aan de verschillende theoriën over het onderzoek
der praehistorie, bespreekt Dr. Holwerda de periode der hunnebedden en grafheuvels en
hij ontwikkelt zijn denkbeelden over de herkomst en den tijd van deze vormen van
beschaving. Daarna komen de Germaansche en Gallisch-Germaansche stammen ter sprake
met hun urnenvelden en hun nederzettingen op woerden en terpen. Het volgend gedeelte
is gewijd aan de overblijfselen der Romeinsche beschaving in Nederland, de vestingen
der soldaten en de hoeven op het land. Ten slotte vindt men een overzicht van de
monumenten der beschaving uit den Frankisch-Saksischen tijd na het vertrek der Romeinen.
Met dit boek wil Dr. Holwerda dus een geschiedenis geven van ons land sedert
den vroegsten tijd van menschelijk leven tot het begin van de Karolingische periode.
Dat een dergelijk werk thans mogelijk is, dankt men voorzeker uitsluitend aan zijn toe-
wijding en energie. Want door zijn opgravingen heeft Dr. Holwerda ons voor het eerst
een voorstelling gegeven der vroegste geschiedenis van Nederland. Het boek, waarin hij
thans het definitieve resultaat zijner studiën mededeelt, wekt dus zonder twijfel groote
verwachtingen. Maar deze verwachtingen worden wel eenigszins teleurgesteld.
Had men gedacht in dit boek een definitief oordeel te vinden over de verschillende
vraagstukken onzer vroegste geschiedenis, dan treft men slechts in hoofdzaak aan de oude
opvattingen van den Schrijver, die hij reeds vroeger in een groot aantal artikels in tijd-
schriften had uiteengezet. Dikwijls en bij herhaling hadden deze opvattingen krachtigen
tegenspraak uitgelokt. Zelfs meent Dr. Holwerda in zijn Voorwoord te mogen klagen
over ongeloof en naijver, die hem menige teleurstelling hebben bezorgd. Deze klacht is
zeker niet gegrond. Wanneer immers de zeer persoonlijke theoriën, die Dr. Holwerda
telkens met zoo groote vrijmoedigheid verkondigde, geen geloof vonden, dan is dat toch
niet te wijten aan naijver; en bij de discussie, die een enkele maal volgde op de tegen-
spraak, bleek veelal de opvatting van Dr. Holwerda niet juist te zijn.
Voor een vroegste geschiedenis van Nederland was een principieele bespreking van
al deze vraagstukken noodzakelijk geweest. Maar Dr. Holwerda heeft een dergelijke
discussie niet gewild. Soms vermeldt hij alleen de titels der artikelen, die tegen zijn uiteen-
zettingen zijn verschenen. Enkele andere vraagstukken heeft hij besproken in de aan-
teekeningen achter in het boek. Maar men bespeurt niet, dat hij zich de denkbeelden van
hen, die zijn opvattingen bestreden, voldoende ten nutte heeft gemaakt. Zelfs vindt men
thans enkele onjuistheden, waarop de Heer Vollgraff de aandacht had gevestigd bij een
bespreking van het oudere werk van Dr. Holwerda, Nederland s vroegste beschaving (in
dit «Bulletin”, N. S. I, 1908, blz. 175—186), in het nieuwe boek terug.
Ik noem hier slechts de beschouwing over de zoogenaamde Gooische haardsteden.
Daarbij is een mededeeling van Janssen, die deze haardsteden had ontgraven, in beide
werken niet geheel juist weergegeven. — Verder is onder de vondsten uit Vechten sprake
6
83
Nederlandsche oudheden van Pleyte.
Een kort overzicht van den inhoud van het boek, dat thans is verschenen, moge
hier volgen. — Na een hoofdstuk, gewijd aan de verschillende theoriën over het onderzoek
der praehistorie, bespreekt Dr. Holwerda de periode der hunnebedden en grafheuvels en
hij ontwikkelt zijn denkbeelden over de herkomst en den tijd van deze vormen van
beschaving. Daarna komen de Germaansche en Gallisch-Germaansche stammen ter sprake
met hun urnenvelden en hun nederzettingen op woerden en terpen. Het volgend gedeelte
is gewijd aan de overblijfselen der Romeinsche beschaving in Nederland, de vestingen
der soldaten en de hoeven op het land. Ten slotte vindt men een overzicht van de
monumenten der beschaving uit den Frankisch-Saksischen tijd na het vertrek der Romeinen.
Met dit boek wil Dr. Holwerda dus een geschiedenis geven van ons land sedert
den vroegsten tijd van menschelijk leven tot het begin van de Karolingische periode.
Dat een dergelijk werk thans mogelijk is, dankt men voorzeker uitsluitend aan zijn toe-
wijding en energie. Want door zijn opgravingen heeft Dr. Holwerda ons voor het eerst
een voorstelling gegeven der vroegste geschiedenis van Nederland. Het boek, waarin hij
thans het definitieve resultaat zijner studiën mededeelt, wekt dus zonder twijfel groote
verwachtingen. Maar deze verwachtingen worden wel eenigszins teleurgesteld.
Had men gedacht in dit boek een definitief oordeel te vinden over de verschillende
vraagstukken onzer vroegste geschiedenis, dan treft men slechts in hoofdzaak aan de oude
opvattingen van den Schrijver, die hij reeds vroeger in een groot aantal artikels in tijd-
schriften had uiteengezet. Dikwijls en bij herhaling hadden deze opvattingen krachtigen
tegenspraak uitgelokt. Zelfs meent Dr. Holwerda in zijn Voorwoord te mogen klagen
over ongeloof en naijver, die hem menige teleurstelling hebben bezorgd. Deze klacht is
zeker niet gegrond. Wanneer immers de zeer persoonlijke theoriën, die Dr. Holwerda
telkens met zoo groote vrijmoedigheid verkondigde, geen geloof vonden, dan is dat toch
niet te wijten aan naijver; en bij de discussie, die een enkele maal volgde op de tegen-
spraak, bleek veelal de opvatting van Dr. Holwerda niet juist te zijn.
Voor een vroegste geschiedenis van Nederland was een principieele bespreking van
al deze vraagstukken noodzakelijk geweest. Maar Dr. Holwerda heeft een dergelijke
discussie niet gewild. Soms vermeldt hij alleen de titels der artikelen, die tegen zijn uiteen-
zettingen zijn verschenen. Enkele andere vraagstukken heeft hij besproken in de aan-
teekeningen achter in het boek. Maar men bespeurt niet, dat hij zich de denkbeelden van
hen, die zijn opvattingen bestreden, voldoende ten nutte heeft gemaakt. Zelfs vindt men
thans enkele onjuistheden, waarop de Heer Vollgraff de aandacht had gevestigd bij een
bespreking van het oudere werk van Dr. Holwerda, Nederland s vroegste beschaving (in
dit «Bulletin”, N. S. I, 1908, blz. 175—186), in het nieuwe boek terug.
Ik noem hier slechts de beschouwing over de zoogenaamde Gooische haardsteden.
Daarbij is een mededeeling van Janssen, die deze haardsteden had ontgraven, in beide
werken niet geheel juist weergegeven. — Verder is onder de vondsten uit Vechten sprake
6
83