JULIAAN EN ALBRECHT DE VRIENDT.
167
zeerde, doch zeer stijlvol geteekende gestalten, die —
zonder maar in de verste verte van de bekende hertogen
en graven van H. Leys te zijn afgekeken, den gewenschten
dekoratieven indruk teweegbrengen. Vooral van Saaftingen
wilde ik anders, eigenaardiger, wilder voorgesteld zien.
Dit zijn echter bijzaken, kleinigheden in het heel groote
werk !
Het standpunt, waarop de Vriendt zich geplaatst
heeft, is het eenig ware en logische. Het is er hem
niet om te doen, schilderijen uit te voeren, die, om
’t even waar, effekt zouden maken en hier in deze stad-
huishalle onverbiddelijk al de aandacht van de toeschou-
wers op zich en noch eens op zich zouden vereenigen ;
hij vat zijn arbeid op als een onderdeel, een gewichtig,
ja, maar een onderdeel, van de architektonische schepping,
en —- ver van de schoonheid van deze laatste te willen
wegmoffelen ten behoeve van eigen schildersijdelheid,
heeft hij, in al wat hij doet, maar éen enkel doel vóór
oogen : de schoonheden van dit meesterwerk van bouw7-
kunst te doen uitkomen.
Dat de schilder hierin volkomen geslaagd is, durf
ik van heden af vaststellen. Ik heb de Brugsche Schepen-
zaal vroeger gezien, toen de heerlijke zoldering pas
hersteld was en de muren noch volkomen naakt, en
ik durf zeggen dat de eenvoud, de grootschheid en de
elegantie van de architektonische lijn mij nooit zoo
zijn opgevallen als nu, dat « het bijwerk » van de geza-
menlijke beschildering bijna volledig is uitgevoerd.
De kartons van de nummers 1, 3, 4, 5, 7, 8, 12
en i3 zijn bekend. Anderen hebben er de verdiensten
van vinding, samenstelling, keuze der typen, teekening
en kleur lang vóór mij van doen uitkomen. Mij per-
soonlijk bevallen veruit het meest 12, 8, 13! — 12 is
een zeer origineele opvatting, die, uitgevoerd in de
167
zeerde, doch zeer stijlvol geteekende gestalten, die —
zonder maar in de verste verte van de bekende hertogen
en graven van H. Leys te zijn afgekeken, den gewenschten
dekoratieven indruk teweegbrengen. Vooral van Saaftingen
wilde ik anders, eigenaardiger, wilder voorgesteld zien.
Dit zijn echter bijzaken, kleinigheden in het heel groote
werk !
Het standpunt, waarop de Vriendt zich geplaatst
heeft, is het eenig ware en logische. Het is er hem
niet om te doen, schilderijen uit te voeren, die, om
’t even waar, effekt zouden maken en hier in deze stad-
huishalle onverbiddelijk al de aandacht van de toeschou-
wers op zich en noch eens op zich zouden vereenigen ;
hij vat zijn arbeid op als een onderdeel, een gewichtig,
ja, maar een onderdeel, van de architektonische schepping,
en —- ver van de schoonheid van deze laatste te willen
wegmoffelen ten behoeve van eigen schildersijdelheid,
heeft hij, in al wat hij doet, maar éen enkel doel vóór
oogen : de schoonheden van dit meesterwerk van bouw7-
kunst te doen uitkomen.
Dat de schilder hierin volkomen geslaagd is, durf
ik van heden af vaststellen. Ik heb de Brugsche Schepen-
zaal vroeger gezien, toen de heerlijke zoldering pas
hersteld was en de muren noch volkomen naakt, en
ik durf zeggen dat de eenvoud, de grootschheid en de
elegantie van de architektonische lijn mij nooit zoo
zijn opgevallen als nu, dat « het bijwerk » van de geza-
menlijke beschildering bijna volledig is uitgevoerd.
De kartons van de nummers 1, 3, 4, 5, 7, 8, 12
en i3 zijn bekend. Anderen hebben er de verdiensten
van vinding, samenstelling, keuze der typen, teekening
en kleur lang vóór mij van doen uitkomen. Mij per-
soonlijk bevallen veruit het meest 12, 8, 13! — 12 is
een zeer origineele opvatting, die, uitgevoerd in de