BOEKENKENNIS.
507
Dat komt ons onjuist voor. Renaissance heeft de bepaalde bijbetee-
kenis van dichtkunst en andere kunsten. Wedergeboorte heeft die niet.
Integendeel, dit woord werd tot heden alleen gebezigd voor terugkeer
tot het Christendom, door den doop : dus juist het tegenovergestelde
van Renaissance, waarmede heidensche beschaving wordt bedoeld. En
had het woord wedergeboorte deze bijbeteekenis ook niet. dan stelt
het ons toch niet datgene voor wat uit Renaissance tot ons spreekt.
Ik geef eindelijk in bedenking of Epiek, Lyriek, Dramatiek, enz.
wel nederlandsch is. Ik houd het er niet voor.
Doch genoeg. Wij meenen bewezen te hebben dat het welge-
schreven boek met belangstelling door ons is gelezen, en verzekeren
dat de aanmerkingen die wij ons veroorloofden weinig waarde hebben
tegenover de uitvoerigheid, de zekerheid en de nauwgezetheid waarmede
dit aanbevelenswaardige boek overigens is geschreven.
Mogen de jonge dichters eene groote waarheid wel ter harte nemen, die
door den schrijver ter gelegenheid der lyrische poëzie wordt uitgesproken
(bl. 53) en door genen maar al te weinig wordt betracht, namelijk dat « de
uiterlijke vorm van een lyrisch gedicht moet onderdoen voor innigheid en
oprechtheid van het gevoel. »
Onze jonge kunstenaars toch willen ons laten opzweven in « extazen »
en « visioenen », waarin de welwillendste en teerliartigste hen niet kan
volgen.
Mogen verder, zoowel onderwijzer als leerling uit dit werk putten
als uit een bron van ware kennis en methode.
A. T.
Wörterbuch der Elsassischen Mundarten, door E. Martin-
en H. Lienhart, ie, 2e en y afl. Strassburg Karl J. Trübner, 1897 4 m.
Het werk, waarvan wij hier melding maken, is uitgegeven als
feestgeschenk der professoren der hooggeroemde universiteit van
Straatsburg. De bewerkers, Dr Martin en Dr Lienhart, hebben
tien jaren lang, in alle deelen vaa het land, in alle verschillende
kringen der bevolking de oorkonden, welke de stof van het werk
uitmaakt verzameld. In 10 vellen druks worden de vokalen a, e, i,
o, ti, en het grootste deel der letter ƒ behandeld. De woorden worden
in de gewone schrijfwijze gedrukt; daarneven worden hunne ver-
schillende klanken, volgens de klankleer van den taalvorscher Krauter,
weergegeven.
Niet alleen voor taalvorschers is dit werk van buitengewone
waarde, maar ook de folkloristen en zedegeschiedschrijvers vinden in
dit woordenboek onuitputtelijke bronnen om hunne studiën uit te
breiden en op te helderen. Geloof, ongeloof, zinspreuken, spreekwoor-
den, kinderrijmen, raadsels : alles toont ons van nabij den volksgeest
van voorheen in zijn onvermoeibaar voortbrengen.
Getuigen der groote belangstelling van een aantal letterkundigen
bij het verschijnen van dit werk, zijn de gelukwenschen, welke uit
alle oorden aan de bewerkers werden gestuurd. Reeds voor dertig
jaar werd het voornemen opgevat een woordenboek der eigenaardigheden
der landelijke taal te verzamelen, doch te vergeefs. Thans is die-
wensch toch verwezenlijkt.
Der Ursprung der Gothik und des altgermanische Kunstcha-
raktes, von Carl Limprecht. Elberfeld, im Selbstverslag des Verfassers.
Hofkamp, 16. Prijs mk 1. 41 blz. 8°.
De schrijver beoogt in dit schriftje aan te toonen, dat dezelfde
507
Dat komt ons onjuist voor. Renaissance heeft de bepaalde bijbetee-
kenis van dichtkunst en andere kunsten. Wedergeboorte heeft die niet.
Integendeel, dit woord werd tot heden alleen gebezigd voor terugkeer
tot het Christendom, door den doop : dus juist het tegenovergestelde
van Renaissance, waarmede heidensche beschaving wordt bedoeld. En
had het woord wedergeboorte deze bijbeteekenis ook niet. dan stelt
het ons toch niet datgene voor wat uit Renaissance tot ons spreekt.
Ik geef eindelijk in bedenking of Epiek, Lyriek, Dramatiek, enz.
wel nederlandsch is. Ik houd het er niet voor.
Doch genoeg. Wij meenen bewezen te hebben dat het welge-
schreven boek met belangstelling door ons is gelezen, en verzekeren
dat de aanmerkingen die wij ons veroorloofden weinig waarde hebben
tegenover de uitvoerigheid, de zekerheid en de nauwgezetheid waarmede
dit aanbevelenswaardige boek overigens is geschreven.
Mogen de jonge dichters eene groote waarheid wel ter harte nemen, die
door den schrijver ter gelegenheid der lyrische poëzie wordt uitgesproken
(bl. 53) en door genen maar al te weinig wordt betracht, namelijk dat « de
uiterlijke vorm van een lyrisch gedicht moet onderdoen voor innigheid en
oprechtheid van het gevoel. »
Onze jonge kunstenaars toch willen ons laten opzweven in « extazen »
en « visioenen », waarin de welwillendste en teerliartigste hen niet kan
volgen.
Mogen verder, zoowel onderwijzer als leerling uit dit werk putten
als uit een bron van ware kennis en methode.
A. T.
Wörterbuch der Elsassischen Mundarten, door E. Martin-
en H. Lienhart, ie, 2e en y afl. Strassburg Karl J. Trübner, 1897 4 m.
Het werk, waarvan wij hier melding maken, is uitgegeven als
feestgeschenk der professoren der hooggeroemde universiteit van
Straatsburg. De bewerkers, Dr Martin en Dr Lienhart, hebben
tien jaren lang, in alle deelen vaa het land, in alle verschillende
kringen der bevolking de oorkonden, welke de stof van het werk
uitmaakt verzameld. In 10 vellen druks worden de vokalen a, e, i,
o, ti, en het grootste deel der letter ƒ behandeld. De woorden worden
in de gewone schrijfwijze gedrukt; daarneven worden hunne ver-
schillende klanken, volgens de klankleer van den taalvorscher Krauter,
weergegeven.
Niet alleen voor taalvorschers is dit werk van buitengewone
waarde, maar ook de folkloristen en zedegeschiedschrijvers vinden in
dit woordenboek onuitputtelijke bronnen om hunne studiën uit te
breiden en op te helderen. Geloof, ongeloof, zinspreuken, spreekwoor-
den, kinderrijmen, raadsels : alles toont ons van nabij den volksgeest
van voorheen in zijn onvermoeibaar voortbrengen.
Getuigen der groote belangstelling van een aantal letterkundigen
bij het verschijnen van dit werk, zijn de gelukwenschen, welke uit
alle oorden aan de bewerkers werden gestuurd. Reeds voor dertig
jaar werd het voornemen opgevat een woordenboek der eigenaardigheden
der landelijke taal te verzamelen, doch te vergeefs. Thans is die-
wensch toch verwezenlijkt.
Der Ursprung der Gothik und des altgermanische Kunstcha-
raktes, von Carl Limprecht. Elberfeld, im Selbstverslag des Verfassers.
Hofkamp, 16. Prijs mk 1. 41 blz. 8°.
De schrijver beoogt in dit schriftje aan te toonen, dat dezelfde