Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 11.1898

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.26593#0267

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
BEOWULF.

253

Toen steeg, na ’t feestgelag, Jt gesteen naar boven
Het machtig morgenwee. De hooge heerscher,

De eervolle vorst, was lusteloos gezeten,

Beleefde leed, de zorg om zijne strijders,

Nadat men ’t spoor bespeurd had van den vijand,

Den doembren geest. De droefheid was te drukkend,
Geweldig, onverpoosd.

Nu hoort de held Beowulf het gebeurde en wil er
heen om hulp te bieden : (vers 198.)

Nu hoorde Hygelaces leenman, onder
De Gooten (Jutten) goed, te huis de gruwlen Grendels.
Hij was in weerbaarheid der menschen machtigst
In gindschen leeftijd, eêl, doorluchtig. Treflijk
Een waterros (schip) gebood hij uit te rusten ;

Hij zeide dat hij zoo den krijgerkoning,

Den hoogen heerscher, langs het zog der zwanen (de zee)
Opzoeken zou, wien mangel was aan mannen.

Bij lang niet laakten wijze lien die reize,

Hoe waard hij was ; den wildgezinde zetten
Zij aan en namen waar gewenschte teekens.

De boot was vlot, het schip nabij ’t gebergte.

De helden stegen uitgedost ten steven.

De strooming krulde zich, de zee op ’t kustzand.

Zij droegen- op den schoot des schips de schoonste
Juweelen neer, de weidsche kampgewaden
En tot de lustvaart boomden nu de lieden,

De kampers, hun gebonden kiel naar buiten. -
Door winden aangewakkerd vloog, een vogel
Gelijk, ’t schuimhalzig schip langsheen de baren,

Totdat ten tweeden dag, ter eigen ure,

De slankgedraaide boeg was voortgedrongen,

Dat land de.varenslieden zagen blinken,

Strandklippen, steile bergen, breede kapen.

De aangelande helden trekken met Beowulf naar den
koning Hrodgar : (v. 3ai).

De baan was bont bevloerd; de straatweg voerde
De strijders al te zaam. Hun kamphemd straalde.

Het harde, handgevlochten. ’t Staal, het heldre,
 
Annotationen