overgebracht van Endegeest, een L. XV zilveren olie- en azijnstel, Leidsch werk, waar-
schijnlijk van Abraham Fortman, het portret van den burggraaf Jan van Wassenaer,
1483—1523, bekend van de veiling bij Fred. Muller en het Beleg van Weinberg door
J. G. Woudanus, die in 1594 te Leiden is gehuwd en aldaar in 1615 overleed. De
aanwinsten worden in het verslag uitvoerig omschreven.
Bij de beschrijving voor den nieuwen catalogus werd eene schifting gehouden,
die gelegenheid biedt om het museum te ontlasten van een aantal waardelooze voorwerpen.
Aan het slot van het verslag wordt een overzicht gegeven van het gebruik van
het batig slot der Rembrandtfeesten in 1906, hetwelk ter beschikking werd gesteld van
de Commissie. Het bedroeg, met de gekweekte rente, ƒ9322,170 en hiervoor werden
aangekocht de Scherzando door Jan Steen (Cat. no. 308) en Huiselijke Zorgen door
Q. Brekelenkam (Cat. no. 32), terwijl bijdragen konden beschikbaar gesteld worden
voor den aankoop van het naaktfiguur door G. Dou (zie verslag 1908) en het in dit
verslag beschreven portret van Jan van Wassenaer.
Verslag der Commissie ter verzekering eener goede bewaring van Gedenkstukken
van Geschiedenis en Kunst te Nijmegen, over het jaar 1912. — Aan het verslag ont-
leenen wij het volgende:
»Het jaar 1912 was voor het museum te Nijmegen hoogst belangrijk, en wel in
de eerste plaats door de in gebruikneming van een eigen gebouw, de Maria-kerk, eèn
vrijstaand gebouw met centrale verwarming, zoodat brandgevaar zoo goed als uitgesloten
is, en met eene verlichting, welke boven verwachting is meegevallen en zeer goed voldoet.
Door middel van eene in het midden der kerk opgestelde, rondom vrijstaande,
ijzerconstructie zijn boven den beganen grond verdiepingswijze nog drie platforms aan-
gebracht, waarheen men gevoerd wordt langs een uiterst gemakkelijke trap.
Op den beganen grond en de eerste verdieping is de collectie Romeinsche voor-
werpen opgesteld en die gedenkstukken van lateren tijd, welke door hunne zwaarte,
vorm of grootte niet geschikt waren voor eene plaatsing op de hoogere verdiepingen.
Ook voor de aanwezige schilderstukken moest de noodige wandvlakte in hoofdzaak
op de eerste verdieping worden gevonden.
De twee hoogste verdiepingen zijn gereserveerd voor de gedenkstukken van
middeleeuwschen oorsprong en van lateren tijd.
Tot dusverre werden de kleinere Romeinsche voorwerpen van glas en die van
metaal of brons, zooals fibulae, sleutels, belegstukken, chirurgische instrumenten enz.,
stuksgewijze in cartonnen doosjes bewaard. Door deze plaatsing kwamen de voorwerpen
echter niet genoegzaam tot hun recht en kon een eenigszins behoorlijk overzicht niet
worden verkregen; door eene meer systematische rangschikking en plaatsing dezer voor-
werpen op cartons, werd aan deze bezwaren in alle opzichten tegemoet gekomen.
Al deze arbeid was echter zeer tijdroovend en ondanks alle inspanning was het
niet mogelijk eerder dan op 6 Juni het Museum voor het publiek toegankelijk te stellen,
195
schijnlijk van Abraham Fortman, het portret van den burggraaf Jan van Wassenaer,
1483—1523, bekend van de veiling bij Fred. Muller en het Beleg van Weinberg door
J. G. Woudanus, die in 1594 te Leiden is gehuwd en aldaar in 1615 overleed. De
aanwinsten worden in het verslag uitvoerig omschreven.
Bij de beschrijving voor den nieuwen catalogus werd eene schifting gehouden,
die gelegenheid biedt om het museum te ontlasten van een aantal waardelooze voorwerpen.
Aan het slot van het verslag wordt een overzicht gegeven van het gebruik van
het batig slot der Rembrandtfeesten in 1906, hetwelk ter beschikking werd gesteld van
de Commissie. Het bedroeg, met de gekweekte rente, ƒ9322,170 en hiervoor werden
aangekocht de Scherzando door Jan Steen (Cat. no. 308) en Huiselijke Zorgen door
Q. Brekelenkam (Cat. no. 32), terwijl bijdragen konden beschikbaar gesteld worden
voor den aankoop van het naaktfiguur door G. Dou (zie verslag 1908) en het in dit
verslag beschreven portret van Jan van Wassenaer.
Verslag der Commissie ter verzekering eener goede bewaring van Gedenkstukken
van Geschiedenis en Kunst te Nijmegen, over het jaar 1912. — Aan het verslag ont-
leenen wij het volgende:
»Het jaar 1912 was voor het museum te Nijmegen hoogst belangrijk, en wel in
de eerste plaats door de in gebruikneming van een eigen gebouw, de Maria-kerk, eèn
vrijstaand gebouw met centrale verwarming, zoodat brandgevaar zoo goed als uitgesloten
is, en met eene verlichting, welke boven verwachting is meegevallen en zeer goed voldoet.
Door middel van eene in het midden der kerk opgestelde, rondom vrijstaande,
ijzerconstructie zijn boven den beganen grond verdiepingswijze nog drie platforms aan-
gebracht, waarheen men gevoerd wordt langs een uiterst gemakkelijke trap.
Op den beganen grond en de eerste verdieping is de collectie Romeinsche voor-
werpen opgesteld en die gedenkstukken van lateren tijd, welke door hunne zwaarte,
vorm of grootte niet geschikt waren voor eene plaatsing op de hoogere verdiepingen.
Ook voor de aanwezige schilderstukken moest de noodige wandvlakte in hoofdzaak
op de eerste verdieping worden gevonden.
De twee hoogste verdiepingen zijn gereserveerd voor de gedenkstukken van
middeleeuwschen oorsprong en van lateren tijd.
Tot dusverre werden de kleinere Romeinsche voorwerpen van glas en die van
metaal of brons, zooals fibulae, sleutels, belegstukken, chirurgische instrumenten enz.,
stuksgewijze in cartonnen doosjes bewaard. Door deze plaatsing kwamen de voorwerpen
echter niet genoegzaam tot hun recht en kon een eenigszins behoorlijk overzicht niet
worden verkregen; door eene meer systematische rangschikking en plaatsing dezer voor-
werpen op cartons, werd aan deze bezwaren in alle opzichten tegemoet gekomen.
Al deze arbeid was echter zeer tijdroovend en ondanks alle inspanning was het
niet mogelijk eerder dan op 6 Juni het Museum voor het publiek toegankelijk te stellen,
195