Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 8.1915

DOI Heft:
Nr. 1
DOI Artikel:
Ligtenberg, Raphael: Romaansche grafzerken
DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.19804#0034

DWork-Logo
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
1. Lineair
ornament.

r

IA U

wijl in ons land geen oudere grafmonumenten zijn. Evenmin is, tot een vergelijking van
ons bezit met dat van het omliggend buitenland, vereischt, de genesis dier versiering
nauwkeurig na te vorschen. Genoeg te zeggen, dat zij, in 't algemeen genomen, naast
elementen door het Christendom ingevoerd, zoowel motieven uit den klassieken vormen-
schat als eigen germaansche ]) ornamenten vertoont; dat zij, behalve op de zerken, overal
elders gevonden wordt en dus niet aan de funeraire kunst eigen is.

Wel valt een lokaal onderscheid te maken, in dien zin, dat zerken uit verschillende

streken ook verschillend ornament dragen. De geometrische
figuren — vierkanten, ruiten, cirkels, nu eens concentrisch
y "^M/0\ in elkander gelegd, dan weer in het bekende «vlechtwerk"

/ ^ I 1 elkaar over- en ondersnijdend — daarnaast eenvoudige lijn-

\ \ y figuren, als kruizen, staven, worden uitsluitend (voor zoover

ons onderzoek reikte) op zandsteenen zerken aangetroffen,
zoodat dit soort versiering naar de ateliers ten oosten van
ons land wijst. Meerdere steenen, met zulk een ornament
in vlak en laag reliëf bekapt, vindt men te Keulen be-
waard 2). Een ervan met niet gedateerd, doch authentiek
opschrift uit de dertiende eeuw beschouwt Otte als een
der jongste exemplaren van dit soort.

Geheel anders is het ornament op eenige zerken van
siering. I 1 Doornikschen steen der Xllde eeuw in België. Zij ver-

toonen, in laag reliëf uitgehouwen, een bladerenstam,
staande op een trapsgewijs oploopende verhevenheid en
eindigend in een blad- of bloemknop. Wat voor bladeren
hier afgebeeld of minstens bedoeld zijn, is ons niet duide-
lijk ')• Drie zulke steenen bevat de verzameling Thiery
te Leuven, een vierde ligt te Anderlecht bij Brussel '),

Steen uit het Musée Lapidaire 1) Germaansch ornament — daar moest een vraagteeken achter

te Gent. staan: adhuc sub judice. Tegen Aloys Riegl o a., die in zijn Stil-

Jragen (Berlin, 1893 S. 267—268) »die gesammte Entwicklung des
Bandverflechtungsornament im Morgen- wie im Abendlande" ten slotte afleidt van den antiek-oosterschen
vlechtband. zie men b.v. Albr. Haupt (Die alteste Kunst.... der Germanen. Leipzig. 1909;, die beweert
(S. 158. f.) »dasz trotz allerlei verwandter Bildungen im Oriënt, die folgerichtige Ausbildung des
gerippten Flecht- und Riemenwerkes als vorherrschendes Zierwerk den Langobarden zuzuschreiben (sei),
wie seine erste Herkunft entschieden im Germanischen Norden zu suchen ist" (vgl. S. 60 ff.). Anderen
noemen het Keltisch enz.

2) Af'b. bij Otte-Wernicke r', I. S. 337 en 337; Bergner: Handbuch der Kirchl. Kunstaltert. in
Deutschl. (Leipzig 1905) S. 276, De Caumont, p. 329.

3) De Béthune spreekt van »cornaret ou poivre d'Espagne, représentant probablement des feuilles
de sagittaire ou de nénuphar, vues de moitié . .. ." Messager des Sciences hist.... de Belgique. Année
1892, p. 268.

4) Afb. bij Reusens I, p. 144.

2. Bladver-

18
 
Annotationen