Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 8.1915

DOI Heft:
Nr. 3-4
DOI Artikel:
Vogelsang, Willem: Naar aanleiding van een catalogus van pleisterafgietsels
DOI Artikel:
De staatsbegrooting voor 1915
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19804#0224

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
dit opzicht na te bootsen. Principieel is daartegen niet zoo heel veel te zeggen, maar gevaarlijk
is vooral dit laatste toch en men zal goed doen zich in elk geval zeer voorzichtig op de
hoogte te stellen van de gevolgen van aesthetischen, documenteelen en paedagogischen
aard, die men thans reeds min of meer begint te kunnen beoordeelen. Deze laatste
questie evenwel zou een geheel nieuw artikel noodig maken waarvoor de tijd thans
helaas nog niet is gekomen.

Zonder moeite zouden wij het hier breed behandelde in een korteren vorm van
stellingen kunnen gieten, wier strekking nu, naar wij hopen, voldoende toegelicht zou zijn
en wier behandeling wij ter gelegener tijd gaarne aan de orde gesteld zouden zien.

September 1915. W. VOGELSANG.

DE STAATSBEGROOTING VOOR 1915.
I. MONUMENTEN.

Terwijl op het geheele hoofdstuk Binnenlandsche Zaken, dat aanvankelijk een
bedrag van j 43.119.653.— aanwees, de naar verhouding kleine som van ƒ478.376.—,
derhalve Vso is bezuinigd, zijn de kredieten voor Kunsten en Wetenschappen, die toch
reeds niet ruim waren, onevenredig verminderd met ongeveer twee ton, zoodat, met
inbegrip van de kredieten voor de Universiteits-bibliotheken, aan de afdeeling K. W.
ongeveer Vs is ontnomen. De Kamerleden, die dit ter sprake brachten, erkenden, dat
offers moeten worden gebracht, maar konden zich niet in alle opzichten neerleggen bij
de wijze, waarop dit geschiedde; andere echter konden zich geheel met de door den
Minister gevolgde gedragslijn vereenigen.

Naar het oordeel van den Minister ligt het voor de hand, dat op deze afdeeling
naar vehouding veel moet bezuinigd worden, immers het geldt hier meer dan elders de
toekenning van onverplichte subsidieën en de voorziening in behoeften, die men, hoe gewenscht
ook, toch niet onvermijdelijk kan heeten. Hoezeer het ook den Minister leed deed, in
het komende jaar de belangen van kunsten en wetenschappen niet zóó te kunnen behartigen,
als hij gaarne zou hebben gedaan, moest hij toch de opmerking weerleggen, dat de
kredieten voor kunsten en wetenschappen reeds niet ruim waren. De op deze afdeeling
uitgetrokken bedragen zijn in de laatste jaren steeds toegenomen; bedroeg het eindcijfer
tien jaar geleden nog ƒ867.060.— thans is het, niettegenstaande de aangebrachte bezuiniging
van ƒ215.872 -, toch nog ƒ 1.143.237 - of ƒ276.177 - meer dan in 1905. Bovendien
zijn tot tweemaal toe extra credieten aangevraagd. De Minister herinnert aan de ruim
ƒ550.000.— voor den aankoop van een gedeelte der collectie Six en aan de ƒ400.000.—
voor aankoop van schilderijen uit de verzameling Steengracht.

De Minister heeft zorgvuldig nagegaan, wat hier bezuinigd kan worden en is tot
de overtuiging gekomen, dat eene vermindering met ƒ23000.— voor subsidiën en ƒ 5000.—
voor het onderhoud der Rijksmonumenten in de tegenwoordige omstandigheden verantwoord
was. Hij meende daarom niet verantwoord te zijn om crediet te vragen voor uitgaven,

208
 
Annotationen