Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 8.1915

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Algemeene vergadering op zaterag 22 Mei 1915 in het Zuid-Hollandsch Koffiehuis te 's-Gravenhage, des namiddags ten twee uhr
DOI Artikel:
Boeles, P. C. J. A.: De beschaving in het merovingische tijdperk
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19804#0146

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
terstond geschikt zou zijn als directeur, zij het ook maar van een plaatselijk museum, op
te treden, is te verwerpen; theoretische kennis, gedurende den studietijd verkregen, is
niet voldoende voor den praktischen museumdienst.

Alsnu vraagt de Heer Duparc het woord om namens de vergadering de Commissie
te danken voor haren arbeid. Spreker kon niet ontkennen dat zijne aanvankelijk geuitte
bezwaren, of liever vrees, nog niet uit den weg waren geruimd, toch was hij tot de
overtuiging gekomen, dat de betreden weg een noodzakelijke weg was.

Bij den rondvraag verklaart de Heer Martin zich niet te kunnen vereenigen met
den plaats gehad hebbenden loop van zaken. Spreker heeft zich, zoowel bij de voor-
bespreking als gedurende de discussies, er bij neergelegd omdat verklaard werd, dat het
geheel als een ideaal constructie is te beschouwen. Volgens hem zijn verschillende kanten
van het vraagstuk niet voldoende of in het geheel niet bekeken en is o.m. niet gedacht
aan de mogelijkheid om een deel der academische studie hier te lande, een ander deel
in het buitenland te doen plaats hebben. Spreker hoopt, dat men een volgenden keer nu
eens met practisch uitvoerbare maatregelen voor de opleiding van museum-directeuren
voor den dag zou komen. De Voorzitter belooft dit in overweging te zullen nemen.

De Heer Hofstede de Groot drukt zijne verwondering uit, dat de voorgestelde
statutenwijziging, onderteekend in November 1914, in het Bulletin als in Januari 1915
ontvangen geboekt staat en dat het vier maanden geduurd heeft, voordat zij in het
Bulletin ter kennis van de leden werd gebracht en dan nog wel zonder het door de
Statuten vereischte praeadvies van het Bestuur. Dit getuigt z.i. van weinig égards ten
opzichte van de onderteekenaars. Hij vraagt daaromtrent opheldering aan het Bestuur.

De Voorzitter betuigt hierover zijn leedwezen. Hij neemt de schuld hiervan op
zich en pleit den Secretaris in deze vrij van alle schuld.

Na nog een woord van waardeering voor de betoonde medewerking van den Heer
Duparc door den Heer Veth, sluit de Voorzitter ten vijf uur de vergadering.

DE BESCHAVING IN HET MEROVINGISCHE TIJDPERK.

Het volgende is in hoofdzaak eene aankondiging van de uitvoerige studie van
Dr. E. Brenner, getiteld »Der Stand der Forschung über die Kultur der Merovingerzeit".
Betreffende Nederland zijn door ons aan hetgeen Brenner schreef enkele beschouwingen
toegevoegd om de problemen, die zich hier voordoen, scherper te omlijnen en wat meer
uit te werken. De studie van Brenner komt voor in het zevende »Bericht der Römisch-
Germanischen Kommission" van het Kaiserliches archaeologisches Institut (Frankfurt, 1915).
Deze jaarlijksche en steeds lijviger overzichten van hetgeen op archeologisch terrein in
Duitschland en de aanverwante of omliggende landstreken verricht is, zijn voor degenen,
die zich hier te lande in gelijke richting bewegen, onmisbaar geworden, omdat onze
vondsten nu eenmaal, evenals de duitsche, slechts in verband met die van andere streken

130
 
Annotationen