Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 8.1915

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Boeles, P. C. J. A.: De beschaving in het merovingische tijdperk
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19804#0147

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
behoorlijk begrepen kunnen worden. Het zevende «Bericht" gaat tot en met 1912, wat
wel niet »up to date" is, maar stellig geen oorzaak vindt in gebrek aan ijver bij onze
naburen. De omvang van het te verwerken materiaal, de breede opvatting van de taak
verklaren voldoende de vertraagde uitgave van dit »Bericht", dat o. a. bevat een niet
minder dan 225 blz. vullende, goed geïllustreerde museographie van Duitschland, over
1910—12, onder redactie van Prof. Bitterling, bekend vooral door zijne geschriften over
de vroeg-romeinsche legerplaats bij Hofheim in den Taunus. De afbeeldingen 17 en 24
vertoonen o. a. Germaansche vondsten uit Wurtenberg en Beieren, beide ongeveer uit de
5de eeuw n. C, waarbij naast lokale verschillen, die blijkbaar samengaan met verschil
van nationaliteit, ook weer de punten van overeenkomst treffen. De beenen kammen,
een met één rij en de andere met twee reeksen van tanden, komen hier te lande geheel
gelijksoortig voor, o. a. in de terpen.

Barthel geeft een zeer uitgebreide bibliographie voor Duitschland en naburige
landen, waarin o. a. ook de litteratuur van Nederland en Engeland vermeld wordt.

Voor ons schijnt ditmaal het meest belangrijk de reeds genoemde bijdrage van
Dr. E. Brenner, den na de'verschijning van zijn werk, helaas gesneuvelden directeur van
het museum te Wiesbaden. Sedert Lindenschmit in 1880 zijn handboek schreef over
»D/e Altherthümer der Mevovingischen Zeit" is dit onderwerp niet weer zoo uitvoerig
behandeld. Wat Brenner geeft is geen handleiding, maar meer een voorstudie voor een
samenvattend werk. Hij begrenst het onderwerp en geeft een overzicht van het materiaal
dat in aanmerking komt, om eindelijk te komen tot eene summiere groepeering volgens
absoluut gedateerde perioden.

Wij bepalen er ons toe op enkele punten de aandacht te vestigen.

Brenner stelt voor om niet meer te spreken van »Völkerwanderungszeit", omdat
dit tijdvak, dat officieel begint met den Hunnenstorm van 375 n. C, in westelijk
Duitschland feitelijk reeds een aanvang neemt met de aanvallen der Franken en Allemannen
op de Rijngrenzen van het Romeinsche rijk in de derde eeuw n. C. en zelfs reeds met
de tochten van Ariovistus. De meeste onderzoekers houden den merovingischen tijd en
de periode der volksverhuizingen dan ook niet uit elkaar. De germaansche kuituur laat
zich z. i. het best verdeelen in eene vroege en late periode van den keizertijd; terwijl
als overgang tot den tijd, waarin de merovingische vorsten regeerden, de vijfde eeuw
genomen kan worden.

De begrenzing van deze tijdvakken laat zeker aan scherpte niets te wenschen
over, doch een bezwaar lijkt het ons, dat men bij »merovingisch" onwillekeurig denkt
aan frankische herkomst. Ook hier te lande wordt wel eens de term »frankisch"
gebezigd in verband met oudheden van friesche of Saksische origine. Duidelijk moet dus
steeds zijn, dat slechts bedoeld is de periode waarin de frankische vorsten regeerden en
ten slotte dient er rekening mee gehouden te worden, dat bij vele groepen van germaansche
oudheden een zoo nauwkeurige groepeering onmogelijk is. Verschillende vormen en
vondsten kunnen, ook in Nederland, reeds in bepaalde tijdperken ondergebracht worden,

131
 
Annotationen