Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 8.1915

DOI Heft:
Nr. 5
DOI Artikel:
Riemsdijk, W. F. van: Rapport der commissie van advies betreffende het opstellen van grafzerken
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19804#0249

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
RAPPORT DER COMMISSIE VAN ADVIES BETREFFENDE
HET OPSTELLEN VAN GRAFZERKEN.

Aan het Bestuur van den Nededandschen Oudheidkundigen Bond.

Op de Algemeene Vergadering van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond,
in den zomer van 1914 te Breda gehouden, vestigde de heer G. van Kakken de aandacht
op het volgens hem gevaarlijke stelsel om gebeeldhouwde grafzerken in loodrechten stand
tegen den muur te plaatsen. Hij had namelijk in de Martinikerk te Franeker waargenomen,
dat dergelijke hardsteenen zerken, die circa 30 jaren geleden tegen den kerkmuur binnen
het gebouw waren opgesteld, afschilferden en hij gaf in overweging, dat een onderzoek
zou worden ingesteld, om uit te maken of die ontbinding het gevolg was van die opstelling,
zooals hij vermoedde.

Op voorstel van den Voorzitter besloot de Algemeene Vergadering aan het Bestuur
op te dragen eene commissie in het leven te roepen, die tot taak zou hebben een onderzoek
in te stellen naar het al of niet wenschelijke van het overeindstellen van grafzerken.

Ondergeteekende werd met de samenstelling van zulk eene commissie, waarin
hijzelf als Voorzitter zitting zou nemen, belast, en, na ruggespraak met het Bestuur, werden
door hem uitgenoodigd Dr. A. Wichmann, hoogleeraar in de Geologie en Mineralogie
aan de Universiteit te Utrecht en de heer W. M. Retera, leeraar in de beeldhouwkunst
aan de Rijksschool voor Kunstnijverheid te Amsterdam, welke heeren zich gaarne bereid
verklaarden deze benoeming te aanvaarden. Toen na de eerste besprekingen de wenschelijkheid
bleek een chemicus in ons midden te hebben, werd Dr. P. van Romburgh, hoogleeraar
aan diezelfde Universiteit, bereid bevonden met ons samen te werken.

Bij de eerste besprekingen vestigde de heer Retera de aandacht op de verschillende
onder hardsteen genoemde steensoorten en meer in het bizonder op ééne soort: de
zoogenaamde Namensche steen, die als eene ondeugdelijke hardsteen bij de steenhouwers
bekend is, maar wegens hare donkere kleur, op bijna zwart af, veel gebezigd wordt.

Op voorstel van Professor Wichmann werd besloten een onderzoek ter plaatse
in te stellen.

Ds. H. W. G. Briedé te Franeker verklaarde zich gaarne bereid, ons zooveel in
zijn vermogen was, in te lichten. Wij zijn hem ten zeerste dank verschuldigd voor zijne

16

233
 
Annotationen