Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 8.1915

DOI Heft:
Nr. 1
DOI Artikel:
Pit, Adriaan: Aanwinsten van het Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19804#0077

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
conventioneele vormen, deels een zoeken naar uitbeelding van realiteit. De oogen namelijk
hebben de rechte onderleden, welke in het eerste kwartaal der 13de eeuw zich beginnen
te vertoonen en dan blijkbaar bedoelen eene zachtere uitdrukking te geven aan den blik.
Het optrekken der onderoogleden bij het welwillend of lachend kijken, zal de kunstenaar
bij sommige personen hebben opgemerkt. In zijne ingenomenheid met de nieuwe vondst
heeft hij die toen op alle koppen toegepast, zoodat
weldra de trek tot mode werd, een mode die in de
latere dertiende en in nagenoeg de geheele veertiende
eeuw de beeldhouwers in eene conventie gebonden hield.
De oogen van onzen engelenkop verraden reeds dat
werktuigelijk doen.

In de partijen om den mond daarentegen valt
wel degelijk een zoeken naar de bewegelijkheid van
den glimlach waar te nemen. De lach wordt hier niet
kenbaar gemaakt door het naar boven trekken der beide
mondhoeken, zooals sommige beelden in de dertiende
eeuw dat laten zien, maar de kunstenaar wilde door het
asymetrisch optrekken van den rechter mondhoek tegen-
over het laten staan van den linker juist de uitdrukking
van den glimlach weergeven.

De kop laat zich, als type, niet invoegen in een

der bekende serieën welke uit het complex der beelden

te Reims naar voren komen, maar wel is het duidelijk

op welke hoogte de maker stond tegenover tijdgenooten.

Hij is eer een speurder naar het bijzondere geweest die

de meesten overtrof in het aandurven van iets nieuws

en die in zoover ook hooger moet hebben gestaan zelfs

dan de meester van den bekenden Engel Gabriel naast

de Maria aan het Wester portaal van de Kathedraal. Hij

was echter veel minder omvattend dan de meester van

den Petrus en den Paulus, aan het Noorder portaal, die

in het vorige jaar door Wilhelm Vöge werd besproken

(Zeitschrift für Bildende Kunst. Die Bahnbrecher des

Naturstudiums um 1200). Men kan zeggen, dat in hem , ,

Ivoren Madonna.

het streven, om van het altijd nog symbolische beeld, Kinde 13de of begin 14de eeuw.
zooals wij het in de twaalfde eeuw als kolom te Chartres

vinden en in de eerste jaren der dertiende eeuw reeds vrij staand aan de Noord-Fransche
Kathedralen, eene individueele verschijning te maken, zich geuit heeft in het aanbrengen
van eenige afzonderlijk geobserveerde trekken, als haargroei en mond.

De houding van den kop op den romp zoude ik niet durven vaststellen; de linker
 
Annotationen