kluizing, met net- en stergewelven, herkent men wel den geest der Laat-Gothiek, maar
aan een verzorgde versiering blijkt toch overigens niet in de eerste plaats te zijn gedacht;
veeleer bespeurt men een streven naar zuinigheid, die zelfs niet zonder bedenkelijke ge-
volgen gebleven is. De pijlers, die het middenschip en het choor van de zijbeuken en
den omgang scheiden, zijn zoo licht geconstrueerd, dat zij aan den druk der zijbeuk-
gewelven, naar buiten, door de zware contreforten, voldoende tegengehouden, niet geheel
weerstand hebben kunnen bieden. Deze slanke pijlers en zelfs, maar in mindere mate,
de zwaardere van de viering, zijn inderdaad allen, ter hoogte van den aanzet der zijbeuk-
gewelven, naar binnen gebogen en daarom met
ijzeren trekstangen aan de contreforten verankerd
moeten worden.
Om materiaal te besparen heeft men ook boven
de scheibogen de muren, tot de hoogte der venster-
toppen, aanmerkelijk dunner gemaakt, zoodat, in
de plaats van een triforium, een tot de muraal-
bogen open gang ontstond, die aan de schipzijde
is afgesloten door een op een boogfries gedragen
balustrade. Deze gang is, gelijk wij straks reeds
zeiden, ook langs de transept-wanden gevoerd,
langs de vensters, voor zoover noodig, op afzon-
derlijke bogen, en in het choor doorgezet. De
weinig constructieve behandeling, die wel schuld
zal zijn geweest aan de vroeger vermelde instorting
van het choor-gewelf, en die ook duidelijk valt
waar te nemen in de zetting, welke de gewelven
van de zijbeuken in de westelijke traveeën vertoont,
heeft aan den indruk, welken de kerk binnen
maakt, eer goed dan kwaad gedaan.
Afb. 22. St. Walburg-kerk. De bizondere slankheid der peilers geeft aan
deze breede ruimte een gewenschte rijzigheid en
laat naar alle kanten een onbelemmerd doorkijken toe, wat aan deze groote ruimte,
toch reeds opmerkelijk door de gelijkmatige verlichting, te meer een eigen karakter geeft.
Wij vinden hier wel niet het geheimzinnige van een halfdonkere vroeg-gothische
kathedraal, maar wij zijn er in een openheid en een klaarheid, die wel degelijk haar
eigen aantrekkelijke schoonheid bezitten.
Daarbij is te bedenken, dat vroeger niet, zooals thans, een licht grijs de geheele
kerk met egaal saaie tint dekte, maar dat schilderingen in de gewelven en op de muren,
met kleurig ornament en boeiende voorstelling, en ook rondom in de vensters, gebrand-
schilderde glazen, met hun transparanten gloed, een luister hebben bijgezet, die de breede
hooge kerk, ook van binnen, een rijkelijk versierd aanzien heeft gegeven.
102
aan een verzorgde versiering blijkt toch overigens niet in de eerste plaats te zijn gedacht;
veeleer bespeurt men een streven naar zuinigheid, die zelfs niet zonder bedenkelijke ge-
volgen gebleven is. De pijlers, die het middenschip en het choor van de zijbeuken en
den omgang scheiden, zijn zoo licht geconstrueerd, dat zij aan den druk der zijbeuk-
gewelven, naar buiten, door de zware contreforten, voldoende tegengehouden, niet geheel
weerstand hebben kunnen bieden. Deze slanke pijlers en zelfs, maar in mindere mate,
de zwaardere van de viering, zijn inderdaad allen, ter hoogte van den aanzet der zijbeuk-
gewelven, naar binnen gebogen en daarom met
ijzeren trekstangen aan de contreforten verankerd
moeten worden.
Om materiaal te besparen heeft men ook boven
de scheibogen de muren, tot de hoogte der venster-
toppen, aanmerkelijk dunner gemaakt, zoodat, in
de plaats van een triforium, een tot de muraal-
bogen open gang ontstond, die aan de schipzijde
is afgesloten door een op een boogfries gedragen
balustrade. Deze gang is, gelijk wij straks reeds
zeiden, ook langs de transept-wanden gevoerd,
langs de vensters, voor zoover noodig, op afzon-
derlijke bogen, en in het choor doorgezet. De
weinig constructieve behandeling, die wel schuld
zal zijn geweest aan de vroeger vermelde instorting
van het choor-gewelf, en die ook duidelijk valt
waar te nemen in de zetting, welke de gewelven
van de zijbeuken in de westelijke traveeën vertoont,
heeft aan den indruk, welken de kerk binnen
maakt, eer goed dan kwaad gedaan.
Afb. 22. St. Walburg-kerk. De bizondere slankheid der peilers geeft aan
deze breede ruimte een gewenschte rijzigheid en
laat naar alle kanten een onbelemmerd doorkijken toe, wat aan deze groote ruimte,
toch reeds opmerkelijk door de gelijkmatige verlichting, te meer een eigen karakter geeft.
Wij vinden hier wel niet het geheimzinnige van een halfdonkere vroeg-gothische
kathedraal, maar wij zijn er in een openheid en een klaarheid, die wel degelijk haar
eigen aantrekkelijke schoonheid bezitten.
Daarbij is te bedenken, dat vroeger niet, zooals thans, een licht grijs de geheele
kerk met egaal saaie tint dekte, maar dat schilderingen in de gewelven en op de muren,
met kleurig ornament en boeiende voorstelling, en ook rondom in de vensters, gebrand-
schilderde glazen, met hun transparanten gloed, een luister hebben bijgezet, die de breede
hooge kerk, ook van binnen, een rijkelijk versierd aanzien heeft gegeven.
102