Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 8.1915

DOI Heft:
Nr. 3-4
DOI Artikel:
Vogelsang, Willem: Openingsrede van den vorzitter Dr. W. Vogelsang
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19804#0167

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Kunst en wetenschap worden beoefend en verzorgd en men schijnt er meer en meer
van doordrongen te zijn, dat beide beter door hun algemeen beschavenden invloed, dan
door protesten en satyres aan de fundamenten van een toekomstigen vrede kunnen
medewerken.

De Oudheidkundige Bond heeft ook in dit jaar getracht zijnen invloed op de
gewone manier aan te wenden en met vreugde kunnen wij op deze vergadering constateeren,
dat herhaaldelijk aan zijn verlangens in meerdere of mindere mate is voldaan.

Wat betreft de bemoeiingen naar buiten, herinner ik U aan het vanwege den
Bond tot den Minister gericht verzoek om vrijstelling van inkomende rechten op
antiquiteiten, door de inwilliging waarvan vele misstanden zouden worden opgeheven.

Wij kunnen hier constateeren, dat een wet van den aard als zooeven aangeduid
tot onze vreugde werd aangenomen. Hier is dus iets belangrijks bereikt. Maar er zijn
ook andere gebeurtenissen, die in dit verslag mogen worden vermeld, waar het er om
gaat bijeen te zetten wat er aan gunstigs valt te boeken. Er zijn teekenen, dat, niet
zonder de voortdurende medewerking van den Oudheidkundigen Bond, in het geheele
land de belangstelling voor de oude monumenten meer en meer opleeft. We noemen als
verblijdend symptoom het tot stand komen van het museum te Deventer, dat onlangs
is ingewijd. Mede zij hier vermeld het heugelijk feit van het ingrijpen der Regeering,
waar het geldt gevaarlijke besluiten van een gemeente tegen te gaan: ik meen de bij
Kon. Besluit vernietigde opzet tot slooping van de Kamp-Binnen Poort te Amersfoort.

Ook in den kring van den Bond zelf toonde de geest zich in dit jaar wakker
genoeg. We behoeven slechts te herinneren aan de belangrijke uitkomsten, die de werk-
zaamheden der door den Bond ingestelde Commissie van Advies omtrent de plaatselijke
musea hebben opgeleverd. Van stap tot stap verder gaande op het eenmaal betreden pad,
heeft deze commissie ingezien, dat 't op haren weg lag haar licht ook te laten schijnen
over de opleiding van Museum-Directeuren, en de behandeling van haar stellingen op
de laatste Jaarvergadering, die tot levendige discussies en commentaren aanleiding gaf, is
daarvan het resultaat geweest. Moge het daarbij niet blijven, moge vooral spoedig het
Hooger Onderwijs worden verbeterd op de door de commissie aangegeven wijze. Dan
lijdt het geen twijfel of ook deze bemoeiingen zullen binnen eenigen tijd verder naar
buiten invloed uitoefenen, en als teekenen van de beschavingstaak, die den Oudheidk.
Bond te beurt valt, in de toekomst worden aangemerkt.

Zijn er dus redenen om zich te verblijden over hetgeen binnen de landpalen is
geschied, zij kunnen niet evenredig zijn aan de droefheid, waarmede de gebeurtenissen
van het afgeloopen jaar ons allen hebben vervuld. Het verlies van kunstwerken, de
beschadiging van zoovele monumenten in Vlaanderen, Frankrijk, Galicië, Oost-Pruissen en
elders, door den verwoeden krijg, gaat ons allen ter harte en wel mogen wij het hier uitspreken:
met nog grooter vrees voor het beste, wat ons na aan 't hart ligt, vervult ons de gedachte,
dat in komende tijden onoordeelkundige restauraties het povere overschot tot volkomen
waardeloosheid zouden kunnen doemen. Nooit méér dan nu kan het voor de leden van

151
 
Annotationen