Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 8.1915

DOI Heft:
Nr. 3-4
DOI Artikel:
Ligtenberg, Raphael: Romaansche doopvonten in Nederland
DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.19804#0187

DWork-Logo
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Alle kuipen dezer groep dragen als versiering twee of drie friezen van bepaald
type, altijd in vrij laag en plat reliëf. Op bijna alle bestaat het onderste fries uit een
eigenaardig waaiervormig ornament, waarvan wij het karakter niet juist durven benoemen,
doch dat allerwaarschijnlijkst uit een soort bladeren is vervormd, waarvan men zich de
eigenlijke gedaante niet meer herinnerde; soms loopt een platte band gedeeltelijk achter,
gedeeltelijk vóór de voet dier «bladeren" heen, zooals op de vonten van Vries en Zweeloo x).
De kleine vont uit de Graafschap draagt in het onderste fries een rij koppen, alle
aan elkander gelijk, terwijl in Weerseloo een rondboogfriesje is aangebracht, waarvan de
arkaden gevuld zijn met een blad of een roset. — In de hoogere vakken der kuipwanden

zien wij dan dikwijls een wingerdrank met bladeren
en druiventrossen. Dat blad lijkt wel veel op een
verhaspelde palmet, doch het is een verhaspeld
wingerdblad; de trossen laten daaromtrent geen
twijfel over. Voorbeelden geven de vonten uit
Vries, Norg I, Zweeloo, Weerseloo, Jellum en die
uit de Graafschap2). Twee andere friezen komen
liefst met elkander voor, gelijk wij op de kuipen
van Dorkwerd (fig. 30), Emmen, Sleen en Peize
zien; en als de teekening van 1858 vertrouwbaar
is, droeg ook de vont te Brummen dit gecombineerd
ornament 8).

Dat de steenhouwer zich bij het hakken der
friezen, d. i. bij het telkens herhalen derzelfde
lijnen en figuurtjes, door haast of slordigheid wel
eens vergiste, zal niet verwonderen. Op de vont
van Toornwerd b.v. is als motief de wingerdrank
genomen, doch op een ongelukkig oogenblik vergat
de steenhouwer den loop der rank en was toen
gedwongen twee bladen naast elkander te zetten.
Op de kuip van Dorkwerd is dezelfde versiering
bedoeld als op die van Emmen, Sleen enz., doch de blaadjes en kleine ranken zijn geheel

1) Men vergelijke een kapiteel uit Wunstorf (uit: Mittelaltediche Baudenkmaler Niedersachsens —
Hannover 1861—1862 — Blatt 44); een ander kapiteel in Denkmaler der deutschen Baukunst von Georg
Moller, fortges. von Ernst Gladbach, III, Taf. XLIII; aldaar ook nog Taf. XLVI; en een derde kapiteel
in Billerbeck bij Ludorf. Kreis Coesfeld, S. 23.

2) Eveneens op de kuip van Toornwerd (fig. 28). Braun spreekt tóch van palmetten (Zeitschr.
f. Chr. Kunst XI, a. a. O.). Ook hier een illustratieve bijdrage tot het gewichtig hoofdstuk der kunst-
geschiedenis : verwording der ornamenttypen. Nevenstaande wingerdbladen (fig. 24—26) zijn ontleend

aan Haupt's Die aelteste Kunst..... der Germanen, Abb. 75, S. 136, het bovenste is uit Brescia; het

middelste uit Toledo; het onderste uit Ravenna. Men vergelijke daarbij nog Stückelberg: Longo-
bardische Plastik, Fig. 59, S. 93.

3) Zie de teekening in de Kronijkv. h. Hist. Gen. t.a.p. Dezelfde versiering op de kuipte Kantens (fig. 29).

Figg. 16-20.

171
 
Annotationen