was bevestigd, en verder aan de oorinsluiting en den kraag, die den nek beschermt, is
voor het grootste gedeelte door oxydatie verdwenen. Het bestond uit gedreven ijzer,
zooals kleine resten hiervan nog aantoonen.
Het vertoonde een rijken haardos, kunstig uit dit metaal gedreven, dat van voor-
treffelijke qualiteit moet zijn geweest om deze bewerking te weerstaan.
Deze bijzonderheid is bekend uit een ijzeren vizierhelm door James Curie in
New Stead uit een der circa 100 waterputten van het daar bestaan hebbende Legioen
Legerkamp opgedolven en afgebeeld in zijn boven aangehaalde werk Plaat XXIV en
XXIX. Hierbij is het achterhoofd met den haardos het beste, en slechts eene zijde van
het gezicht ten deele bewaard gebleven.
Bekwame metaaldrijvers hier ter stede, die onzen helm hebben ontdaan van eene
dikke laag grind, die hem geheel bedekte,
— uitgenomen de vergulde gedeelten, —
meenen dat het New Stead exemplaar en
het hier behandelde van dezelfde hand
zijn, wat niet in strijd is met den tijd van
het ontstaan van den eerstgenoemde.
De kraag aan den helm, aan het onderste
gedeelte van het achterhoofd, boven be-
doeld, is ten deele nog door een dikke
laag van ijzer-oxyde met grof grind bedekt.
Hij is van ijzer met verzilverd brons over-
trokken en circa 3 centimeter breed.
Tot zoover de vizierhelm van buiten,
maar nu het binnenste gedeelte, dat niet
minder belangwekkend is.
Het gezicht is voor een groot deel,
Figuur 6. voornamelijk de kinholte, met een dikke
laag van versteende klei bedekt; oogen,
neusgaten en mond waren ten deele open gebleven. De kleilaag bevatte een aantal kralen
van glaspaste, de gewone Romeinsche kralen, en eenige bronzen ringetjes.
Vijf kralen en een paar ringen hebben wij uit hunne gevangenschap bevrijd, die op
een paar afbeeldingen hierbij voorkomen. De anderen blijven opgesloten in de versteende
klei, waaruit zij gedeeltelijk te voorschijn komen.
Bovendien ontnamen wij aan den inhoud twee oorbedekkingen, bucculae van ijzer
met verzilverd brons overtrokken. De afbeeldingen 6 en 7 vertoonen buiten- en binnenzijde.
Op de buitenzijde komt de vorm van het oor op die der rechterwang voor, daarop
ingeslagen, terwijl van de bedekking van den linkerwang een stukje is afgebroken, dat
nog in de versteende klei aanwezig is. Dit is er door de baggerlieden met ruwe hand
bij het uitnemen beschadigd.
264
voor het grootste gedeelte door oxydatie verdwenen. Het bestond uit gedreven ijzer,
zooals kleine resten hiervan nog aantoonen.
Het vertoonde een rijken haardos, kunstig uit dit metaal gedreven, dat van voor-
treffelijke qualiteit moet zijn geweest om deze bewerking te weerstaan.
Deze bijzonderheid is bekend uit een ijzeren vizierhelm door James Curie in
New Stead uit een der circa 100 waterputten van het daar bestaan hebbende Legioen
Legerkamp opgedolven en afgebeeld in zijn boven aangehaalde werk Plaat XXIV en
XXIX. Hierbij is het achterhoofd met den haardos het beste, en slechts eene zijde van
het gezicht ten deele bewaard gebleven.
Bekwame metaaldrijvers hier ter stede, die onzen helm hebben ontdaan van eene
dikke laag grind, die hem geheel bedekte,
— uitgenomen de vergulde gedeelten, —
meenen dat het New Stead exemplaar en
het hier behandelde van dezelfde hand
zijn, wat niet in strijd is met den tijd van
het ontstaan van den eerstgenoemde.
De kraag aan den helm, aan het onderste
gedeelte van het achterhoofd, boven be-
doeld, is ten deele nog door een dikke
laag van ijzer-oxyde met grof grind bedekt.
Hij is van ijzer met verzilverd brons over-
trokken en circa 3 centimeter breed.
Tot zoover de vizierhelm van buiten,
maar nu het binnenste gedeelte, dat niet
minder belangwekkend is.
Het gezicht is voor een groot deel,
Figuur 6. voornamelijk de kinholte, met een dikke
laag van versteende klei bedekt; oogen,
neusgaten en mond waren ten deele open gebleven. De kleilaag bevatte een aantal kralen
van glaspaste, de gewone Romeinsche kralen, en eenige bronzen ringetjes.
Vijf kralen en een paar ringen hebben wij uit hunne gevangenschap bevrijd, die op
een paar afbeeldingen hierbij voorkomen. De anderen blijven opgesloten in de versteende
klei, waaruit zij gedeeltelijk te voorschijn komen.
Bovendien ontnamen wij aan den inhoud twee oorbedekkingen, bucculae van ijzer
met verzilverd brons overtrokken. De afbeeldingen 6 en 7 vertoonen buiten- en binnenzijde.
Op de buitenzijde komt de vorm van het oor op die der rechterwang voor, daarop
ingeslagen, terwijl van de bedekking van den linkerwang een stukje is afgebroken, dat
nog in de versteende klei aanwezig is. Dit is er door de baggerlieden met ruwe hand
bij het uitnemen beschadigd.
264