BOEKENKENNIS. 175
ld. V, afl. 1-3; Roermond, J. J. Romen en Zonen, 1897.
Aflevering [ en 2 bevatten een aantal bijzonderheden omtrent den
schrijver der Geldersche Kerkgeschiedenis, « de even geleerde als
deugdzame en werkzame» Joannes van Knippenbergh, pastoor te
Helden. Voor dit opstel zijn verschillende oorkonden geraadpleegd,
alsmede Knippenbergh’s Dagboek, medegedeeld door pastoor Engels.
Verder vinden wij het Appendix van K.’s Standaardwerk, wiens uitgave
de 68jarige pastoor-deken, uit gebrek aan tijd, niet meer zelf mocht
bezorgen. « Hij heeft de Serena aura niet gehad, om aan zijn penne-
« vrucht de laatste hand te leggen », zegt het Jaarboek, « maar wat
« den Gelro-Helderschen landdeken als samensteller der vermaarde Gel-
« dersche Kerkgeschiedenis kenmerkt, vinden wij ook in zijn Appendix
.« ruimschoots aanwezig : eene bewonderenswaardige opmerkendheid en
« helderziendheid. Het bevat meer dan een dorre opsomming van
« geschiedkundige feiten en staat eindeloos hooger dan de bescheiden
« naam Kronijk doet vermoeden. »
Het Appendix bevat 110 bladzijden druks en ten gerieve van
degenen, die » de taal van Latium » niet machtig zijn, is in mar-
gine de beknopte inhoud van het verhaalde medegedeeld (1).
In de 3de aflevering vinden wij eene belangrijke studie van
Dr. Jos. Schrijnen omtreDt de overblijfselen van den Wodankultus
in Limburg. Neder-Duitschland werd immers vrij algemeen als de baker-
mat der Wodenvereering bij onze Germaansche voorouders beschouwd.
Menigmaal vond eene vermenging van het heidensche met het
kristelijke element plaats. De afgoden werden door de geloofsapostelen
als duivels voorgesteld. Ziehier een voorbeeld daarvan in een graf-
schrift :
« Wat geit di duvel min supen an?
« Ik sup mit min herr Jesu Christ,
« Wenn du düvel ewig dorsten rnüst. » (2)
Verder ontmoeten wij bijzonderheden omtrent de stichting der
Volquynsche studiebeurs en wie als rechthebbenden daarop in aan-
merking komen, enz. Dan volgt de oorkonde der stichting, alsmede
• een stuk genealogie der Volquins, waarin wij bekende namen treffen,
als b. v. Jean Paul de Groutaers, « canoniek der collegiale kerke
ter stadt Borghloon », in de tweede helft der i8de eeuw.
Tenslotte eene vraag: Waarom is er in dit overigens zeer belang-
rijk jaarboek geen register of inhoudstafel te vinden?...
V. N.
(1) Dit Appendix chronologica, uitgegeven door Eerw. Heer Jac.
Vrancken, pastoor te Reuver, is ook als afzonderlijk boekdeel verschenen.
Eere zij den vlijtigen bewerker van dit belangrijk handschrift!
(2) Zie Grimm, Deutsche Mythologie, II, 684.
ld. V, afl. 1-3; Roermond, J. J. Romen en Zonen, 1897.
Aflevering [ en 2 bevatten een aantal bijzonderheden omtrent den
schrijver der Geldersche Kerkgeschiedenis, « de even geleerde als
deugdzame en werkzame» Joannes van Knippenbergh, pastoor te
Helden. Voor dit opstel zijn verschillende oorkonden geraadpleegd,
alsmede Knippenbergh’s Dagboek, medegedeeld door pastoor Engels.
Verder vinden wij het Appendix van K.’s Standaardwerk, wiens uitgave
de 68jarige pastoor-deken, uit gebrek aan tijd, niet meer zelf mocht
bezorgen. « Hij heeft de Serena aura niet gehad, om aan zijn penne-
« vrucht de laatste hand te leggen », zegt het Jaarboek, « maar wat
« den Gelro-Helderschen landdeken als samensteller der vermaarde Gel-
« dersche Kerkgeschiedenis kenmerkt, vinden wij ook in zijn Appendix
.« ruimschoots aanwezig : eene bewonderenswaardige opmerkendheid en
« helderziendheid. Het bevat meer dan een dorre opsomming van
« geschiedkundige feiten en staat eindeloos hooger dan de bescheiden
« naam Kronijk doet vermoeden. »
Het Appendix bevat 110 bladzijden druks en ten gerieve van
degenen, die » de taal van Latium » niet machtig zijn, is in mar-
gine de beknopte inhoud van het verhaalde medegedeeld (1).
In de 3de aflevering vinden wij eene belangrijke studie van
Dr. Jos. Schrijnen omtreDt de overblijfselen van den Wodankultus
in Limburg. Neder-Duitschland werd immers vrij algemeen als de baker-
mat der Wodenvereering bij onze Germaansche voorouders beschouwd.
Menigmaal vond eene vermenging van het heidensche met het
kristelijke element plaats. De afgoden werden door de geloofsapostelen
als duivels voorgesteld. Ziehier een voorbeeld daarvan in een graf-
schrift :
« Wat geit di duvel min supen an?
« Ik sup mit min herr Jesu Christ,
« Wenn du düvel ewig dorsten rnüst. » (2)
Verder ontmoeten wij bijzonderheden omtrent de stichting der
Volquynsche studiebeurs en wie als rechthebbenden daarop in aan-
merking komen, enz. Dan volgt de oorkonde der stichting, alsmede
• een stuk genealogie der Volquins, waarin wij bekende namen treffen,
als b. v. Jean Paul de Groutaers, « canoniek der collegiale kerke
ter stadt Borghloon », in de tweede helft der i8de eeuw.
Tenslotte eene vraag: Waarom is er in dit overigens zeer belang-
rijk jaarboek geen register of inhoudstafel te vinden?...
V. N.
(1) Dit Appendix chronologica, uitgegeven door Eerw. Heer Jac.
Vrancken, pastoor te Reuver, is ook als afzonderlijk boekdeel verschenen.
Eere zij den vlijtigen bewerker van dit belangrijk handschrift!
(2) Zie Grimm, Deutsche Mythologie, II, 684.