Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Günther, Hubertus [Hrsg.]
Boeren, burgers & buitenlui: een "vreemde" kijk op de Nederlanden — Amsterdam [u.a.], 1978

DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.12891#0091
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Het stadsleven

In 1629 vestigde René Descartes zich in Amster-
dam. Hij schreef over zijn nieuwe vaderland: 'In
welk ander land ter wereld waar men zich zou willen
vestigen, kan men zulke aangename levensom-
standigheden en zoveel bezienswaardigheden aan-
treffen, van een zo grote vrijheid genieten en met zo
weinig zorgen inslapen als in Holland?' Men mag
het oordeel van Descartes letterlijk nemen, want de
Hollandse manier van leven was de Franse filosoof
veel te vreemd om hem tot ontboezemende over-

Gabriël Metsu (Leiden 1629-1667 Amsterdam),
Groentemarkt, Parijs, Louvre

drijvingen te kunnen verleiden.
William Temple stelt de ongebruikelijk hoge be-
lastingen in de Nederlanden verantwoordelijk voor
'de schoonheid en de macht van de steden, de
voortreffelijke organisatie van hel verkeer door
middel van kanalen, bruggen, dijken en grachten in
en rondom alle steden, kortom: voor hel indruk-

wekkend hoge peil van alle openbare instellingen.
Een ieder betaalt eraan mee en beleeft er net zo-
veel plezier en genoegen aan als anderen in het
buitenland aan hun privébeziltingen.'
Het comfort waaraan wij tegenwoordig in onze
steden gewend zijn, was in de zeventiende eeuw
nog nergens denkbaar. En toch kunnen ook wij ons
over het leefcomfort in de Nederlandse sleden ver-
bazen, wanneer wij aan de miserabele omstandig-
heden denken die in die tijd in het overige deel van
Europa heersten. De verwondering waarmee de
buitenlanders de geplaveide straten beschreven,
waar men zelfs bij regen met droge voeten over-
heen kon lopen, is dan ook gemakkelijk te verklaren.
Een curiositeit van bijzondere aard vormden de
'sleewagens' die men in de steden tegenkwam. Het
waren wagens die personen vervoerden, of karren
met een goederenlading die eruitzagen als koetsen
maar die niet op wielen reden maar net als sleden
op ijzers werden voortgetrokken. Apronius be-
schrijft in 1678 deze merkwaardige transportmid-
delen: 'Want wagens op wielen zijn in deze stad
niet toegestaan, omdat men vreest dat deze, gezien
de levendige koophandel die hier heerst, door het
trillen van de bodem te veel schade aan de huizen
zouden aanbrengen. Daarom bewegen de voertui-
gen zich hier niet op wielen voort, maar zijn ze op
kleine sledeijzers geplaatst en met één enkel paard
bespannen dat, ongeacht de status of welstand van
de inzittende, door een knecht (die zonder livrei
naast de wagen voortloopt en een vieze natte dweil
heeft die hij onder de slede werpt wanneer hij
merkt dat het rijtuig te hard gaat) wordt gemend.'
In werkelijkheid ontbraken de normale voertuigen
in veel Hollandse steden niet omdat men bang was
voor beschadi°ïno- van de huizen door het ratelen

O o

van de wielen, maar de reden was eenvoudig ge-
legen in het feit dat een groot aantal van de bruggen
dat over de grachten leidde te steil was voor
wagens op wielen. Daarom waren de sleewagens
ook tegen het eind van de achttiende eeuw nog
steeds in gebruik: 'In Amsterdam kom je voort-
durend wagens op sleden tegen die vaten met geld
of een andere lading vervoeren.' De voerlieden die

100
 
Annotationen