Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 8.1915

DOI Heft:
Nr. 3-4
DOI Artikel:
Vogelsang, Willem: Naar aanleiding van een catalogus van pleisterafgietsels
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19804#0222

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
III.

Dit zijn slechts algemeene gedragslijnen, doch het is niet moeilijk ze nader uit te
werken en wij kunnen dat, geloof ik, hier missen. De aankoop der groote stukken wordt
zeer vergemakkelijkt doordat andere landen ons jaren in de afgietsel-industrie vooruit geweest
zijn en men in de catalogi der groote firmas en van enkele groote musea kan vinden,
wat er reeds aan vormen bestaat. Mocht van de meest belangrijke Nederlandsche werken
in het buitenland, ik bedoel bijv. van den Mozesput en de Hguren van het portaal van Sluter,
eens geen vorm meer bestaan, dan zou men natuurlijk in ons geval voor zulk een doel
geen kosten moeten ontzien. Trouwens tien jaar lang geen nieuwe meubelornamentjes en
verbrokkelde sluitsteenen aankoopen, maakt, dat er heel wat geld in kas overblijft en bederft
meteen heel wat minder den smaak van vlijtige leerlingen aan teeken- en ambachtscholen.

Gesteld nu eens, dat we al zoover waren, dat er een plan bestond, een directeur
gevonden was, eenige middelen losgekomen waren en men dus tot het nuttig maken der
verzamelingen zou kunnen overgaan, wat zou er dan nog noodig zijn? In de eerste
plaats een lokaliteit, want de »gipsbinnenplaats" van 't Rijksmuseum zou misschien wel
ruimte genoeg opleveren om een verzameling volgens plan B, dus een algemeen internationaal
overzicht, te bergen, maar een gunstige lokaliteit zou men dit toch niet kunnen noemen.
Eigenlijk moeten er voor een behoorlijke opstelling, niet voor de depots, maar voor de
algemeen toegankelijke ruimten twee voorwaarden vervuld zijn, 1. gelegenheid de stukken
met zekere spatie voor goed gekleurde wanden, dus voor een fond, waar zulks noodig is,
op te stellen. Hierbij behoort ook de noodige hoogte in een of ander groot lokaal voor
't aanbrengen van enkele werken van zeer groote afmeting, 2. Voldoende reeksen van
lokalen met zijlicht, waarin beeldhouwwerken ook werkelijk goed belicht kunnen worden,
wat onder bovenlicht (dat men voor de hooge hallen natuurlijk niet missen kan)
zelden het geval is.

Men zou dus de nieuwe collectie, na zuivering van al 't overtollige, voorloopig
kunnen magazineeren op de gipsbinnenplaats en dit zelfs zóó doen, door intrekken van
schotten, aanbrengen van passende kleur aan voetstukken en wanden, dat ze niet geheel
ongenietbaar waren. Maar men zou toch in 'toog moeten blijven houden, dat op den duur
een andere huisvesting voor het museum van afgietsels moet worden gevonden. Als ik wel ben
ingelicht, levert trouwens de bestaande binnenplaats allerlei rare bezwaren op, die een zaak-
kundige opstelling bemoeilijken. Zoo is, beweert men, 't groote portaal van Maastricht, op zich
zelf voorzeker geen prachtig specimen van 13de eeuwschen trant en bedenkelijk gerestaureerd,
zoo opgesteld, dat er wegens zijn zwaarte juist op die plaats bij de fundeering op is
gerekend. Het is dus onverplaatsbaar, en vormt een sta-in-den-weg. Ik weet niet of dit
ook met andere groote stukken zoo is, maar dit ééne voorbeeld toont — zoo mijn
bewering niet weerlegd wordt, — dat de vloer voor een gipsmuseum, dat veranderingen
noodig heeft wil het leven, ongeschikt is. In elk geval moet men bij een nieuwen aanleg
van begin af aan met deze overweging rekenen om niet vast te loopen. En nu, aangenomen,

206
 
Annotationen