Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 8.1915

DOI Heft:
Nr. 5
DOI Artikel:
Ligtenberg, Raphael: Romaansche doopvonten in Nederland: De hardsteenen vonten
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19804#0266

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
verslappende routine dan van zoekende kracht. Niettemin herkent men duidelijk de vormen
van het ontwikkeld romaansch ook in de — waarschijnlijk — oudste bekende exemplareni
als de vont te Herpen. Uit dien hoofde moeten wij den terminus post quem liever in
de Xllde eeuw verwachten. Nader preciseeren durven wij, volgens profielen en ornament,
niet. Wij wezen in dit laatste wel op enkele details, die ook elders langs de Maas
voorkwamen, maar vooreerst zijn ze niet aan de Maasstreek eigen en kunnen dus van
elders vroeger of later in de vontenateliers zijn ingevoerd; ten tweede staat ook de tijd
van hun gebruik niet binnen nauwkeurige grenzen besloten. En wat de profielen betreft,
wat hebben wij langs de Maas daarvan nog authentiek? En welke is de datum der niet
gerestaureerde — d. i. volgens de begrippen die voor tien of twintig jaren heerschten —
der niet gelijkgekapte, schoongekrabde, afgeronde of toegescherpte stukken?

Wij moeten derhalve, als bij de zandsteenen vonten, uit gegevens ab extrinseco
een term trachten te vinden. — Ook hier staan wij blijkbaar voor een massaproductie,
die een massa-aanvraag onderstelt, en ons weer terugbrengt tot de vraag: wanneer het
beperkte dooprecht beneden onze rivieren, bepaaldelijk in de Luiker diocese werd afgeschaft.

Hieromtrent hebben wij nog minder bevredigend resultaat onzer nasporingen te
vermelden dan van het gelijke onderzoek in de geschiedenis der bisdommen, waaronder
de rest van ons land ressorteerde :). Uit het feit dat alle Luikenaars tot in de XVfde eeuw
toe het doopsel moesten ontvangen in ééne kerk hunner stad (N. D. aux Fonts); dat
de Sint Servaaskerk te Luik pas in 1570 het dooprecht kreeg, kan weinig worden
besloten ten opzichte van den toestand in het geheele bisdom: wij moeten hier een
bevoorrechting zien der kathedraal. Dat de parochies in de provincie niet zoolang
behoefden te wachten is wel zeker, daar in Luik zelf de Adelbertuskerk reeds in Notkers
dagen het dooprecht had, omdat de bewoners van het omliggend stadsgedeelte, gedurende
soms maanden lang, van de bisschoppelijke doopkerk door den hoogen waterstand waren
gescheiden 2).

Daar echter de bisdommen Luik en Utrecht tot in de XVlde eeuw (1548) suffraganen
van Keulen waren, zal het beperkt dooprecht daar niet veel langer of korter hebben
gevigeerd dan in Paderborn en Munster, die insgelijks onder Keulen ressorteerden of in
Keulen zelf. Zoolang niet meer gegevens ten dienste staan mogen wij dit althans ver-
moeden; want al was, wat de eene bisschop deed of toeliet, niet bindend voor den ander,
de toestanden, die tot afschaffing of relaxeering van bedoelde beperking aanleiding gaven,
zullen in al die bisdommen wel ongeveer tezelfder tijd hebben bestaan.

Nu zagen wij vroeger, dat onder de ééne kerk van Stavoren in 1132 nog 24 kapellen
stonden d.w. z. grootere of kleinere kerken, die geen eigen geestelijkheid en dus ook geen
doopvont hadden (zie bl. 186). In datzelfde jaar lezen wij van Maastricht, dat allen die

1) Wij hopen ter oplossing van dit vraagstuk, dat ook voor de kerkgeschiedenis van belang is,
meer gegevens te verkrijgen.

2) Helbig, La Sculpture etc. p. 33, note 1.

250
 
Annotationen