Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 8.1915

DOI Heft:
Nr. 5
DOI Artikel:
Ligtenberg, Raphael: Romaansche doopvonten in Nederland: De hardsteenen vonten
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19804#0267

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
niet tot de familia van het O. L. Vrouwekapittel behoorden, in de S. Servaasparochie
moesten gedoopt worden:). Laten we dus, uit analogie met de bisdommen ten Oosten
van ons land, ook voor Luik aannemen, dat omstreeks 1150 het dooprecht nog niet aan
elke parochiekerk was gegeven, en de massaproductie van doopvonten derhalve na dat
jaar moet worden gesteld.

Intusschen dient dit in het oog te worden gehouden, dat de datum der opheffing
van het beperkte dooprecht wel den term aangeeft, post quem een massaproductie
begrijpelijk wordt, doch niet per se de datum is, waarop deze productie dadelijk begint;
m. a. w. dat men zich een tijd lang van vonten uit ander materiaal of (en) in anderen
vorm kan hebben bediend, alvorens men tot de vonten kwam, die wij thans kennen.
Dat wij van die eventueele vroegere meubelen geen »massa" meer vinden, kan verklaard
worden uit het materiaal b.v., dat langs de Maas zeker wel koper is geweest.

4. Voor een terminus ante quem biedt de vont van Montfort eenig gegeven. Zeker

staat zij met haar acht scherp belijnde vlakken en haar smal randprofiel op de grenzen
der gothiek 2); velen zelfs zullen ze daarbinnen zetten.

Nu kwam de gothiek langs de Maas wel niet zoo snel naar het Noorden als
langs de Schelde. Voor de bouwkunst heeft R. Lemaire aangetoond 3), dat in het romaansche
tijdvak Oost-België meer onder den invloed van Duitschland stond en West-België meer
onder dien van Frankrijk; wat beteekent, dat het romaansch in het Oosten van dat land
langer stand hield dan in het Westen. Nochtans kan dit slechts in 't algemeen gezegd
worden; men kan niet, zonder meer, een gothische kerk langs de Maas jonger noemen
dan een langs de Schelde 4)- Bovendien hebben wij hier niet te doen met architektuur,
waarbij, als het gewichtige gebouwen gold, soms bouwmeesters van verre streken werden
uitgenoodigd; noch met monumentale beeldhouwwerken, gelijk die aan portalen of koor-
afsluitingen gewild waren en niet zelden ook door vreemde meesters werden ontworpen
en uitgevoerd; maar met lokaal gevestigde en in eigen traditie voortwerkende ateliers van
kerkmeubelen eener bepaalde soort. Daar hebben wij geen gestadig zoeken en zelfstandig
ontwikkelen van een nieuwen vorm te verwachten of een geregeld uitbloeien tot steeds
grooter rijkdom; doch veeleer een traag overnemen en dan slaafsch navolgen van een
detailvorm, terwijl in de groote lijnen de bouw van het meubel vereenvoudigd wordt
tot nuchterheid toe en de versiering verarmt.

Houden wij dit in het oog, dan mogen wij het einde der romaansche vormen
in de Maasateliers niet zoo vroeg verwachten. Herinneren wij ons bovendien enkele jaar-
tallen uit de geschiedenis der gothiek in den omtrek. De eerste steen van den Keulschen

1) G. D. Franquinet: Beredeneerde inventaris der Oorkonden en Beseheiden v. h. Kapittel van
O. L. V. Kerk te Maastricht I, (1870), no. 1.

2) Vgl. de gothische vonten in Broekhuizen en in Arcen.

3) R. Lemaire: Le style gothique en Brabant I.

4) Vgl. de abdij van Villers, gothiek, 1147; Kapittelzaal der Bavoabdij te Gent, romaansch 1220.

251
 
Annotationen