Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 11.1918

DOI Heft:
[Nr. 1]
DOI Artikel:
Coster, Harry Pierre: Nog eens: de St. Catharina of Kruiskerk te 's-Hertogenbosch
DOI Artikel:
Overvoorde, J. C.: Archieven en musea, naar aanleiding van het verslag van het Drentsche Rijks-Archief
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19837#0055

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
ik, aan dat bouwwerk zijn zelfstandigheid en oorspronkelijkheid niet meer kunnen her-
geven, maar zich tot uiterlijke verbeteringen moeten bepalen.

Tenslotte zou ik over deze zaak — ik doelde er boven reeds op — nog iets willen
zeggen in verband met de bekende restauratie-beginselen, waarvoor de Oudheidkundige
Bondm.i. terecht geijverd heeft en nog ijvert. Ik heb met mijn opmerkingen niets willen
zeggen tegen het beginsel, dat aan het bouwen der nieuwe Kruiskerk (bewust of onbewust)
ten grondslag gelegen heeft, nl. dat uit een nieuwen aanbouw, vooral wanneer deze hoofdzaak
wordt, de eigen tijd mag spreken. (Dit laatste toch is hier inderdaad het geval; men kan den
bouwtrant van Jan Stuyt, al is hij op oude vormen geïnspireerd, gerust modern noemen.)
Integendeel als aanhanger der nieuwere restauratiebeginselen (voor zoover het mij als
niet-vakman geoorloofd is in dezen een opinie te hebben) kan ik niet anders dan dit
toejuichen. Alleen geloof ik, dat diezelfde restauratiebeginselen, die den modernen architect
zijn vrijheid hergaven, aan den anderen kant zéér grooten eerbied voor het oude opeischten.
En dat laatste is het juist, waarin, naar mijne meening, bij den bouw der nieuwe Kruiskerk
te ’s-Hertogenbosch te kort is geschoten.

Wat nu de heer Stuyt van deze „beschouwing” zeggen zal? Wellicht zal hij haar
als afkomstig van „een stuurman aan den wal”, „oppervlakkig” achten en terzijde leggen.
Misschien zullen echter meer bevoegden dan ik in deze opmerkingen aanleiding vinden
deze zaak nog eens te onderzoeken en afdoende tot klaarheid te brengen.

Januari 1918. H. P. COSTER.

ARCHIEVEN EN MUSEA, NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
VAN HET DRENTSCHE RIJKS-ARCEIIEF.

Gelijk aan de lezers van het «Bulletin” bekend is, heeft de Rijksarchivaris van
Drente Jhr. B. M. de Jonge van Ellemeet in 1917 zijn ontslag genomen als lid van de
Commissie van het Museum te Assen, en wel om reden, dat hij zich niet kon vereenigen
met de door deze Commissie toegepaste regelen van beheer. Waarin dit verschil bestond
bleek niet naar buiten, doch wordt thans door' den Heer de Jonge toegelicht in den
door hem bij zijn jaarverslag over 1916 gevoegden brief aan Gedep. Staten van Drente.

Het is mij onbekend of, en zoo ja welke, geschillen er verder tusschen den schrijver
en de Commissie hebben bestaan, doch zoo deze al de ontslag-aanvrage mochten
beinvloed hebben, dan kunnen zij bij de bespreking van dezen brief geheel buiten
beschouwing blijven, aangezien de brief zelf zuiver zakelijk is gesteld en zich beperkt
tot eene uiteenzetting van de inzichten van den schrijver over de daarbij genoemde
geschilpunten.

Deze uiteenzetting is wel eene verdere bespreking in dit tijdschrift waard, omdat
het geen zuiver Drentsch geschil betreft, maar een strijd over de voor alle plaatselijke
musea belangrijke vraag: wat in een archief en wat in een museum tehuis behoort. Soms
is die grens werkelijk moeilijk te trekken, — men denke slechts aan de Utrechtsche

45
 
Annotationen