Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 11.1918

DOI Heft:
[Nr. 1]
DOI Artikel:
Overvoorde, J. C.: Archieven en musea, naar aanleiding van het verslag van het Drentsche Rijks-Archief
DOI Artikel:
Boekaankondiging
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19837#0058

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
archivalia zijn en de verzameling dus slechts een aanhangsel vormt van de archiefcollecties 1).

Iets anders is het met de kaarten. De gedrukte kaarten zijn met de afbeeldingen
gelijk te stellen en het schijnt mij niet practisch om die hiervan te scheiden, en de ge-
teekende kaarten zijn óf slechts voor particulier gebruik vervaardigd, — en dan met de
afbeeldingen gelijk te stellen, — óf zij zijn in opdracht van het bestuur vervaardigd, en
dan zijn het evengoed archivalia als de charters en behooren zij dus ingedeeld te worden
bij het archief van het bestuur, waarvoor zij vervaardigd zijn, en van welks archief zij een
integreerend deel vormen. Zijn er dergelijke kaarten bij vergissing bij het museum achter-
gebleven, dan dienen deze evenals de archivalia aan het rijksarchief te worden afgestaan,
doch hieruit volgt niet, dat nu ook maar alle kaarten, ook de meest verspreide, naar
het archief moeten volgen, «onverschillig of de platen of kaarten in de (deze) verzameling
reeds aanwezig zijn”.

Het is meer eene kwestie van overleg, of de afbeeldingen in het archiefgebouw of in het
museum geplaatst zullen worden, doch heeft men daarover eenmaal eene beslissing genomen,
dan dienen ook de kaarten met de afbeeldingen te volgen, met uitzondering van de voor
het bestuur geteekende kaarten, die onder alle omstandigheden in het archief tehuis behooren.

c. Handschriften en boeken.

Ook hiervan bestaan twee parallel loopende verzamelingen en terecht dringt de
Heer de Jonge er op aan, om de handschriften tot ééne verzameling te vereenigen en de
daarin verdwaalde niet-Drentsche stukken te verwijderen. Of de vereenigde collectie dan
in het museum of in het archief geplaatst wordt, is van ondergeschikt belang. Persoonlijk
zoude ik aan het laatste de voorkeur geven. Dit geldt ook voor de boekerij, met
uitzondering van enkele handboeken, die geregeld in het museum door den beheerder
moeten geraadpleegd kunnen worden.

De enkele woorden over den toestand, waarin de boekerij van het Museum verkeert,
doen de vrees ontstaan, dat het beheer aldaar wel eenige meerdere zorg zoude vereischen.
In elk geval zal een «nauwer contact tusschen de bibliotheken van het Rijksarchief en
van het Museum” gewenscht zijn, om het aanschaffen van dezelfde werken in de twee
verzamelingen te voorkomen. J. C. OVERVOORDE.

□ BOEKAANKONDIGING. □

BROUWER’S AARDEWERK IN HET STEDELIJK MUSEUM TE LEIDEN, door
Mr. Dr. J. C. Overvoorde, Leiden 1917.

De bespreking van een boekje over Brouwer’s aardewerk moge een plaats vinden
in het Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond als een aankondiging
van aanwinsten onzer musea. Dat die aanwinsten voortbrengselen zijn van moderne kunst-

1) B.v. bestekteekeningen van openbare gebouwen, welke voor het bestuur zijn vervaardigd en
daarbij zijn ingeleverd.

48
 
Annotationen