tijd. Tot de derde en laatste groep behoorden de voorwerpen, die in den verbranden
grond aan het licht kwamen. Deze voorwerpen zijn alle uit het begin van de tweede
helft der eerste eeuw. Daarbij bleek dus, dat de sterkte in dien tijd door brand is verwoest.
Voorwerpen uit lateren tijd werden bijna niet gevonden.
Blijkbaar is het geheele onderzoek met groote kennis en nauwgezetheid geleid, en
wij zijn Dr. Holwerda wederom grooten dank verschuldigd voor deze fraaie ontdekking.
Het karakter der vondsten is volkomen Romeinsch. Men zou dus willen aannemen,
dat de vesting tegen het einde der eerste eeuw vóór Christus door Romeinsche troepen
is gebouwd en in het jaar 70 bij den opstand door de Bataven is verwoest. Dr. Holwerda
meent inderdaad dat hij met deze sterkte Oppidum Batavorum, dat Tacitus noemt, heeft
ontdekt. Maar naar zijn meening is het niet een Romeinsche vesting, maar een burcht, een
oppidum, door Bataven gebouwd
naar het voorbeeld der om-
wallingen, die men bij de Ger-
manen aan den Rijn vindt.
Dergelijke burchten komen,
volgens Dr. Holwerda, voor
in den Taunus, het land der
Chatten. En op die wijze vindt
Dr. Holwerda nog steun voor
zijn vermoeden. De Bataven
immers zijn, zooals Tacitus mede-
deelt, uit het land der Chatten
naar den Beneden-Rijn gekomen.
De gevonden sterkte was dan
het oppidum der Bataven.
Niet Romeinsch is naar
de meening van Dr. Holwerda
de constructie van den wal en de eigenaardige bouw van de poorten met de ver vóór
elkander uitspringende bastions en bovendien de onregelmatige vorm van het grondplan
met de afgeronde hoeken. Nergens was ook in het terrein buiten den wal een gracht te
ontdekken. Een dergelijke gracht met haar eigenaardig spits profiel is anders steeds het
kenmerk voor een Romeinsche vesting, en het ontbreken van deze gracht is zeker een
belangrijk argument tegen den Romeinschen oorsprong van de versterking op het plateau
bij den Kopschen Hof.
Er zijn evenwel tegen de onderstelling van Dr. Holwerda ook zeer ernstige
bedenkingen te opperen. De voorwerpen immers, bij de ontgraving gevonden, zijn, zooals
wij reeds opmerkten, bijna alle Romeinsch. En men kan dan wel betoogen, dat de
bevolking van ons land in later tijd, blijkens de vondsten in Zuid-Limburg en in de
Betuwe, de uiterlijke vormen der Romeinsche beschaving had aangenomen. Maar de
Afb. 8. Bataafsch aardewerk.
113
grond aan het licht kwamen. Deze voorwerpen zijn alle uit het begin van de tweede
helft der eerste eeuw. Daarbij bleek dus, dat de sterkte in dien tijd door brand is verwoest.
Voorwerpen uit lateren tijd werden bijna niet gevonden.
Blijkbaar is het geheele onderzoek met groote kennis en nauwgezetheid geleid, en
wij zijn Dr. Holwerda wederom grooten dank verschuldigd voor deze fraaie ontdekking.
Het karakter der vondsten is volkomen Romeinsch. Men zou dus willen aannemen,
dat de vesting tegen het einde der eerste eeuw vóór Christus door Romeinsche troepen
is gebouwd en in het jaar 70 bij den opstand door de Bataven is verwoest. Dr. Holwerda
meent inderdaad dat hij met deze sterkte Oppidum Batavorum, dat Tacitus noemt, heeft
ontdekt. Maar naar zijn meening is het niet een Romeinsche vesting, maar een burcht, een
oppidum, door Bataven gebouwd
naar het voorbeeld der om-
wallingen, die men bij de Ger-
manen aan den Rijn vindt.
Dergelijke burchten komen,
volgens Dr. Holwerda, voor
in den Taunus, het land der
Chatten. En op die wijze vindt
Dr. Holwerda nog steun voor
zijn vermoeden. De Bataven
immers zijn, zooals Tacitus mede-
deelt, uit het land der Chatten
naar den Beneden-Rijn gekomen.
De gevonden sterkte was dan
het oppidum der Bataven.
Niet Romeinsch is naar
de meening van Dr. Holwerda
de constructie van den wal en de eigenaardige bouw van de poorten met de ver vóór
elkander uitspringende bastions en bovendien de onregelmatige vorm van het grondplan
met de afgeronde hoeken. Nergens was ook in het terrein buiten den wal een gracht te
ontdekken. Een dergelijke gracht met haar eigenaardig spits profiel is anders steeds het
kenmerk voor een Romeinsche vesting, en het ontbreken van deze gracht is zeker een
belangrijk argument tegen den Romeinschen oorsprong van de versterking op het plateau
bij den Kopschen Hof.
Er zijn evenwel tegen de onderstelling van Dr. Holwerda ook zeer ernstige
bedenkingen te opperen. De voorwerpen immers, bij de ontgraving gevonden, zijn, zooals
wij reeds opmerkten, bijna alle Romeinsch. En men kan dan wel betoogen, dat de
bevolking van ons land in later tijd, blijkens de vondsten in Zuid-Limburg en in de
Betuwe, de uiterlijke vormen der Romeinsche beschaving had aangenomen. Maar de
Afb. 8. Bataafsch aardewerk.
113