Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 11.1918

DOI Heft:
[Nr. 3]
DOI Artikel:
Bouricius, L. G.: Korte geschiedenis der Stadt Delft
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19837#0136

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Abtsrecht aan weerszijde van de Schie (Delf), in 1199 aan de Rijnsburger abdij (het
Vrouwenrecht langs de Leede onder Akkersdijk en achter de Nieuwe Kerk te Delft) en
nog later aan de abdij het Konigsveld ten Z.-W. van Delft. Bij die Vroonhoeve vestigden
zich langzamerhand kooplieden en handwerkslieden langs den weg (gawech) van Pijnakker
naar Maasland, welke naam nog over is in het middeleeuwsche Delfgaweij, nu Delfgauw,
en in den middeleeuwschen Gawech, nu de vaart de Gaag.

Het hoofdproduct van het omliggende land was de boter, en wij zien de
»buttermate” dan ook in 1243 aan de Rijnsburger abdij gegeven en de stadsbrief van
1246, dus van drie jaar later, spreekt van een wekelijkschen marktdag en een jaarmarkt
op een wijze, dat deze reeds toen als bestaande moeten worden beschouwd. Mocht er
anders verwacht worden in den tijd waarin het Graafschap Holland tot één geheel wordt
gevormd? In het Zuiden zijn er omstreeks 1250 nog slechts sporen van het terrein,
waarop later Rotterdam en Schiedam zullen ontstaan, Vlaardingen dommelt als visscherij-
plaats op een ouden roem en eerst in Dordrecht vinden wij een markt; deze stad was
toen echter geheel van het toenmalige »Noorthollant” gescheiden door breede waterwegen
en meer aangewezen op het eerst later verdronken gebied van Zuid-Holland. Den Haag
noch ’s Gravenzande zijn ooit als marktplaats van veel belang geweest, zoodat ten Noorden
van Delft eerst Leiden als markt voorkomt; in het Oosten is eerst Gouda een ernstige
concurrent. Geheel het toenmalige Delf- en Schieland, en het Zuidelijke gedeelte van Rijnland,
dat zich toen langs de duinen tot de Maas uitstrekte, waren op Delft aangewezen. Ook de
veroveringen aan de monden van Rotte en Schie doen een welvarende bevolking verwachten.

Maar niet het geheele toenmalige Delft kreeg stadsrechten: de boerenhofsteden
lang den Delf vielen er buiten en zelfs ook de door Bartholomeus van der Made
gestichte Bartholomeuskerk (later Hypolituskerk); eerst in 1268 verkregen zij, die langs
den Ouden Delf woonden, de economische en de processueele voordeelen van het
nieuwere stadsrecht. Wij moeten zelfs aannemen, dat de grafelijke Hoeve op de Markt
eerst ongeveer 1300 binnen de stad kwam te liggen.

Met de hier behandelde grenzen van de eerste »poirte”, dat niet synoniem met
ons tegenwoordige »poort” is, is een ommuring, hoe eenvoudig men die ook voorstelt,
niet te vereenigen en deze was in de rustige dertiende eeuw, dan ook geheel overbodig.
Eerst nadat in 1304 de Vlamingen een tijd lang Holland tot bij Haarlem onder hun
macht hadden gekregen, werd een verdedigingsmiddel noodig; even na dien tijd moet
dan ook de oudste singelgracht ontstaan zijn. Zij wordt gevormd door het zoo schilder-
achtige Achterom, de Brabantsche Turfmarkt, de reeds in 1860 gedempte Burgwal, gaat
dan achter het Marktveld om langs den Verversdijk en terug langs den Ouden Delf1).
Er buiten bleef het reeds + 1270 gestichte (oude) Bagijnhof. Als verdedigingswerk heeft
zij nooit dienst gedaan, want reeds vóórdat in 1359 de stad na een korte belegering de
prooi van den ruwaard Albrecht van Beijeren werd, had de stad beslag gelegd op alle

1) Zie voor de stadsuitbreidingen den plattegrond van den A. N. W. B.

126
 
Annotationen