Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 11.1918

DOI Heft:
[Nr. 5]
DOI Artikel:
Six, E. W. C.: Willem Daniëlsz van Tetrode, [2]
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19837#0223

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Een gelijk lot zal het tweede werk van den beeldhouwer in de Oude Kerk onder-
gaan hebben. Merkwaardig is het dat over dit werk, het altaar van den Boom van Jesse,
ongeveer terzelfder tijd als het hoofdaltaar, in de jaren 1568—72 ontstaan, in de heele
litteratuur over Tetrode met geen enkel woord gesproken wordt. Slechts bij toeval kwam
mij, bij het doorzoeken van het Archief van de Oude Kerk naar documenten, die betrekking
hadden op het laatste werk, een foliant in handen, waarin door Cornelis Pieterz. Beaumont,
als rentmeester, aan de zeven getijden- of gildemeesters van het Onze-Lieve-Vrouwegilde
verantwoording afgelegd wordt betreffende ontvangsten en uitgaven gedaan ten behoeve
van de stichting van een nieuw altaar van den Boom van Jesse

Daaruit lezen we dat zooeven genoemde gildemeesters, te dien einde een stuk land,
gelegen onder Haagambacht verkochten aan zekeren Pieter Pietersz. te Eikenduinen en
wel op den 20sten Mei 1567, wat hun drie honderd ponden opleverde, een som welke
lang niet voldoende bleek om de noodige onkosten te dekken.

De leiding van het werk werd aanvankelijk opgedragen aan Cornelis Evertsz Proot,
met wien de gildemeesters echter later ongenoegen schijnen gekregen te hebben, waarna
zij de leiding aan Willem van Tetrode toevertrouwden. Den laatsten wordt tenminste 12
pond 4 schellingen betaald tot den aankoop van steen, noodig voor het maken van drie
beelden voor dit altaar, terwijl hem later weer een som uitgereikt wordt voor het
stellen van deze beelden »bij consent van Cornelis Proot en de ordonnantie van de
ghildemeesters”. Dan volgt evenwel een afrekening, betreffende een overeenkomst
waarbij den kunstenaar acht honderd ponden werden toegekend, te betalen in drie
termijnen, »uut saeicke dat hij beloojt heeft te snijden alle die beelden ende ciraet die tot
»het altaar die boome Jesse behooren sal" en waarin ook een post voorkomt waaruit
blijkt dat aan Frans Dierckxz. en Jan Heynricksz. een som gelds uitgekeerd werd, omdat
zij »in diversche tijden segluijden sijn geweest van de gilde sijde thwische Cornelis Proot
die angenoeme hadde, het outaer te maecken”. Proot schijnt zich toenmaals in Montfoort
opgehouden te hebben, want aan Frans Dierickxz. werd ook nog geld gegeven ter vergoeding
van kosten »van Rechtvordering ende seeckere acten gelicht tegen Cornelis Evertsz. Proot”,
waaronder ook begrepen was hetgeen hij besteed had »van een gelach in Montfoort”.

Daar ik in mijn eerste artikel reeds melding maakte van een vondst ten opzichte
van de werkzaamheid van Mr. Willem bij het herstellen van beschadigde apostelbeelden 3),
rest mij op archivalisch gebied slechts één mededeeling, namelijk over het Mariabeeld,
waarvoor den kunstenaar, volgens Meerman op 13 Maart 1570, een som van 32 gld. betaald
werd. Inderdaad staat dit bedrag afzonderlijk aangeteekend achter de rekening betreffende

1) ' Tot mijn leedwezen zie ik mij, als gevolg van de tijdsomstandigheden, genoopt, af te zien
van mijn aanvankelijk voornemen om deze rekening evenals die, welke betrekking heeft op den bouw
van het hoofdaltaar als »Bijlage” aan dit artikel toe te voegen. De eerste is te vinden in een register
met rentmeestersrekeningen van Cornelis Pietersz. Beaumont, thans nog aanwezig in de archiefkast
van de Oude Kerk; de laatste in een register aanvangende in het jaar 1545, dat, deel uitmakende van
de nalatenschap van Pater van Berckel, in het Bisschoppelijk Museum te Haarlem bewaard wordt.

2) Bulletin, Juni 1917, blz. 130.

213
 
Annotationen