Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 11.1918

DOI Heft:
[Nr. 6]
DOI Artikel:
Keuller, L. A. J.: Koorsluitingen, [1]
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19837#0242

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
eene zijdelingsche afsluiting en eene afsluiting van boven, d. i. zij zal bestaan uit
opgaande muren en eene overdekking. Is de overdekking eene, die slechts eene
verticale belasting der muren oplevert, dus een balklaag met platte zoldering, dan is in
grondplan elke vorm voor koorsluiting mogelijk. Is de overdekking echter eene, die
zijdelingschen druk tegen de opgaande muren uitoefent, eene overwelving derhalve, dan
zal de zijdelingsche afsluiting van zoodanigen vorm en zoodanige constructie moeten
zijn dat zij aan dien zijdelingschen druk voldoenden weerstand kan bieden, wil de
stabiliteit van het geheel verzekerd zijn.

De verschillende deelen eener overwelving — meer in het bijzonder de gewelf-
ribben — oefenen echter ook nog drukkingen tegen elkander uit. Wil de stabiliteit
verzekerd zijn, dan moeten deze drukkingen elkander vernietigen, met elkander in
evenwicht zijn. Wanneer wij dus de overwelving eener koorsluiting beschouwen, dan
moeten wij onderzoeken of zij op zich zelve staat óf dat zij met de overwelving van
de beuk een geheel uitmaakt. In het laatste geval toch zal ook een statisch evenwicht
tusschen beiden moeten bestaan. Dit statisch evenwicht eischt dat elke gewelfribbe een
vast, onwrikbaar steunpunt hebbe, hetwelk zij ten slotte, hetzij middellijk of onmiddellijk,
slechts vinden kan in de opgaande muren.

Er bestaat dus een noodzakelijk verband tusschen de overwelving en de opgaande
muren. Beide vormen met Hkander één geheel. De bouwmeester, die eene besloten
ruimte ontwerpt en bedoelt deze te overwelven, is verplicht reeds bij den eersten aanzet
van den plattegrond te denken aan de gewelven, die de ruimte zullen overdekken.
De dikte der muren, de richting der steunbeeren, de plaatsing der vensteropeningen en
meer andere dingen zijn afhankelijk van de overwelving. En men heeft wel gelijk als
men beweert dat eene gothische kerk begint en eindigt met de gewelven. Begint, omdat
de bouwmeester de gewelven eerst moet ontwerpen, al is het alleen in zijne gedachte,
vóór dat hij eene lijn van den plattegrond kan teekenen; eindigt, omdat zij het laatst
worden uitgevoerd. Binnen de grenzen, welke het noodzakelijk verband tusschen over-
welving en opgaand muurwerk stelt, is de bouwmeester geheel vrij. Deze vrijheid is in
de gothiek eene groote, want de gothische gewelfconstructie is zeer gewillig. Zij plooit
zich, als aan hare constructieve eischen voldaan wordt, bijna naar eiken plattegrond en
voegt zich naar de meest verschillende, mits verstandige, eischen.

Doch ook aestetische eischen doen zich gelden. En nu komen vaak conflicten
voor tusschen de aestetische eischen en de constructieve. Vooral is dit het geval bij
koorsluitingen. Deze conflicten zijn somwijlen onoplosbaar. Want de constructieve eisch
der stabiliteit geeft niet toe en kan dat ook niet. Dus moet de aestetische eisch toegeven.

Wij stellen nu hier nog de vraag: tot hoever strekt zich eene koorsluiting uit?
Ons antwoord is: Tot daar, waar, in aansluiting met de overwelving van de beuk, de
stabiliteit van de kooroverwelving verzekerd is. Wij zullen zien dat zeer dikwijls ééne
travee, eene enkele maal twee travées, die een oppervlakkige beschouwer tot de beuk zoude
rekenen, tot de koorsluiting behooren.

232
 
Annotationen