Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 11.1918

DOI Heft:
[Nr. 6]
DOI Artikel:
Keuller, L. A. J.: Koorsluitingen, [1]
DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.19837#0244

DWork-Logo
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
en andere redenen — o. a. ter verlichting van de middenbeuk door de vensters boven
de daken der zijbeuken — hoog opvoerde, moest noodzakelijk de aandacht vallen op den
vlakken muur tusschen beuk en absis. Het karakter »aangevoegd” van de absis trad nu
nog méér op den voorgrond. Er was in het inwendige der kerk geene eenheid. Zelfs al
werd aan de absis eene breedte gegeven gelijk aan die van de beuk, dan verbrak de
vlakke muur boven den boog der absis toch nog altijd de eenheid. De overwelving der
beuk en die der absis waren nog twee dingen en de aestetische eisch was: ééne over-
welving. Men trachtte deze eenheid te verkrijgen door den boog vóór de absis op de
zelfde hoogte aan te leggen als de gordelbogen van de beuk. Men maakte m. a. w. den
boog, waartegen de koepel rustte, tot meest oostelijken gordelboog. Aan de buitenzijde
bleef echter de absis nog altijd »aangevoegd”. Wij bedoelen dat het dak der absis altijd

lager lag dan dat der berk. Daar-
door bleef de oostelijke gevel-
muur der beuk bestaan en met
dezen de stabiliteit van de absis.—
Er was inwendig dus
wel eenheid verkregen tusschen
schip en absis, doch nu traden
inwendig andere bezwaren op,
die bij de vroegere constructie
niet zoo voelbaar waren.

In de absis toch konden
de vensters niet hooger oprijzen
dan tot aan de geboorte van
het koepelgewelf. Zouden ze
hooger reiken, dan moesten
boven de vensterbogen steek-
gewelven worden aangebracht.
Eenerzijds nu zijn dergelijke steekgewelven zeer onaestetisch, anderzijds is hunne doordringing
met het koepelgewelf een zeer moeilijk constructief probleem. De self-made romaansche bouw-
meesters, die nog altijd moeite hadden om hunne zware gewelven te doen «houden”, hebben
wel opgezien tegen de uitvoering dezer moeilijke en overigens zoo leelijke steekgewelven.
Iet of wat heeft men de vensters dikwijls tóch in de koepel laten reiken. Of wel men liet
de voorzijde van den vensterboog samenvallen met het binnen-welfvlak van den koepel,
óf men hielp zich met andere middelen. Het werd eene kwestie van geven en nemen.

Een bezwaar van practischen aard was de slechte verlichting van de absis en
vooral van de hoog liggende en groote koepelruimte. De lezer lette eens bij het bezoek
eener romaansche kerk op het sterke contrast (zie Hg. 7) tusschen den duisteren koepel en
de goed verlichte gewelven der beuk. Dat bezwaar heeft de romaansche bouwmeester
ook gekend en hij heeft getracht het te verhelpen.

234
 
Annotationen