166
JULIAAN EN ALBRECHT DE VRIENDT.
Borse, Jan Boonen, Tiedeman van den Berg; eenige
geestelijke hoogwaardigheidbekleeders : de abt van den
Eeckhoute, de abt van S. Donaas, en de groot-kanselier
van Vlaanderen; de adel ; de deken van ’t gewapende
Sint Joris-Gild en de heer van Gruuthuse; kunst en
letteren : van Eyk, Memlinc, Geraard Davids, Gillis
de Wevele, en de drie groote Brugsche bouwmeesters ;
Jan Rogiers (Stadhuis), Jan van Oudenaerde (Halle) en
Jan van de Poele.
Eindelijk, boven de eerste graven en de wetgevers,
in den achtergevel, de cartouches van de beide gewapende
korporatiën, die van S. Sebastiaan en die van S. Joris,
en verder op, hier en daar boven de figuren van de
fries, de wapenschilden van de konsulaten, de ambach-
ten, de tot Brugge’s rechtsgebied hoorende gemeenten,
en wat dies meer.
Dat de voltooiing van een zoo breed opgevat werk
meer dan gewone talenten vergt, zal zeker wel geen
betoog behoeven.
Van 1888 tot ongeveer einde 1892 voltooide de
meester, benevens de typen en modellen voor het gezamen-
lijke bijwerk, een achttal kartons. Heden, aanvang 1898,
zijn twee tafereelen, 1 en 13, nagenoeg af, vier in volle
uitvoering, namelijk 3,4,5 en 7; de fries zoo goed als
volledig, terwijl van noch een vijftal kartons, die voor
2, 6, 9, 10, 11, enkel de eerste schets gereed is.
Het kan wel niet anders of — in een werk van
zulk een omvang kan een scherp toeziende blik minder
welgeslaagde gedeelten aanwijzen. Ik beken gereedelijk
zelf, dat niet al de figuren van de anders heel mooie
fries mij in gelijke maat bevallen als b. v. die van
Boudewijn van Konstantinopel, van Zwarte Griet, van
Pieter de Coninc, van Willem van Gulik, van Jan van
Namen, van Boudewijn I, kranige, nauwelijks gearchaïe-
JULIAAN EN ALBRECHT DE VRIENDT.
Borse, Jan Boonen, Tiedeman van den Berg; eenige
geestelijke hoogwaardigheidbekleeders : de abt van den
Eeckhoute, de abt van S. Donaas, en de groot-kanselier
van Vlaanderen; de adel ; de deken van ’t gewapende
Sint Joris-Gild en de heer van Gruuthuse; kunst en
letteren : van Eyk, Memlinc, Geraard Davids, Gillis
de Wevele, en de drie groote Brugsche bouwmeesters ;
Jan Rogiers (Stadhuis), Jan van Oudenaerde (Halle) en
Jan van de Poele.
Eindelijk, boven de eerste graven en de wetgevers,
in den achtergevel, de cartouches van de beide gewapende
korporatiën, die van S. Sebastiaan en die van S. Joris,
en verder op, hier en daar boven de figuren van de
fries, de wapenschilden van de konsulaten, de ambach-
ten, de tot Brugge’s rechtsgebied hoorende gemeenten,
en wat dies meer.
Dat de voltooiing van een zoo breed opgevat werk
meer dan gewone talenten vergt, zal zeker wel geen
betoog behoeven.
Van 1888 tot ongeveer einde 1892 voltooide de
meester, benevens de typen en modellen voor het gezamen-
lijke bijwerk, een achttal kartons. Heden, aanvang 1898,
zijn twee tafereelen, 1 en 13, nagenoeg af, vier in volle
uitvoering, namelijk 3,4,5 en 7; de fries zoo goed als
volledig, terwijl van noch een vijftal kartons, die voor
2, 6, 9, 10, 11, enkel de eerste schets gereed is.
Het kan wel niet anders of — in een werk van
zulk een omvang kan een scherp toeziende blik minder
welgeslaagde gedeelten aanwijzen. Ik beken gereedelijk
zelf, dat niet al de figuren van de anders heel mooie
fries mij in gelijke maat bevallen als b. v. die van
Boudewijn van Konstantinopel, van Zwarte Griet, van
Pieter de Coninc, van Willem van Gulik, van Jan van
Namen, van Boudewijn I, kranige, nauwelijks gearchaïe-