Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Levende kunst: maandelijksch plaatwerk voor hedendaagsche kunst — 1.1918

DOI Artikel:
Brandes, Jacobus Johannes: Meubelen en kunstnaaldwerk van den heer en mevr. Zwart
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.29257#0024

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
MEUBELEN EN KUNSTNAALDWERK
VAN DEN HEER EN MEVR. ZWART
en der kenmerken van de levensvatbaarheid der hedendaagsche kunst is wel
de groote werkkracht, waarmede kunstenaars zich wijden aan hun arbeid,
nieuwe schoonheid te scheppen in overeenstemming met den tijd. Zou dit
ooit zoo kunnen zijn bij een gemis van noodzakelijkheid der nieuwe kunst?
Men voelt dit bij een nadere kennismaking met het werk van den heer en mevrouw
Zwart. In des menschen naaste omgeving schoonheid te brengen, zooals zij dit doen met
hun meubelen en kunstnaaldwerk, ’t behoort wel tot de meest sympathieke kunstuitingen.
Vooral het kunstnaaldwerk lijkt mij uit dat oogpunt bezien een zeer belangrijke arbeid.
Hoe langen tijd is dit een dilettantenwerk geweest, vergeten, of alleen beoefend door
de machine — voor den handel — terwijl dit toch een arbeidsveld is, zoo waard om
door talentvolle kunstenaars behandeld te worden.
We mogen aannemen, dat frissche oorspronkelijkheid voor nieuwe schoonheid nood-
zakelijk is en ik meen, die kunnen we in dit werk bewonderen. Sommigen kunnen er
behalve schoonheid ook „Duitschen invloed” in vinden en ’t is jammer voor hen, dat ze
’t genot der bewondering zoo gaarne schijnen te mengen met een dergelijke verklaring.
Ik moet dan altijd denken aan oude tijden, toen b.v. ongeveer gelijktijdig in ons goede
land en in het buitenland de Renaissance hoogtij vierde; zou men toen ook, bij eenzelfde
vormgeving, bij verschil van volkskarakter gesproken hebben van Duitschen of Franschen
invloed, wanneer Lieven de Key z’n Vleeschhal te Haarlem schiep? En daarvan zeggen
we toch dat ’t zoo’n schoon stuk werk is, nog wel Hollandsch, terwijl ’t Raadhuis in
Bremen er toch heel veel op lijkt!
Maar bovendien, zal ’t niet een zeer typeerende eigenschap van de hedendaagsche
kunst worden, dat ze, in tegenstelling van vroegere kunsttijdperken, door de internationale
verkeersmiddelen en de zooveel grootere literatuur veel minder „nationaal” zal zijn? Men
kan de daardoor ontstane uitwisseling der uitingen van volkskaraktereigenschappen toch niet
negeeren, zoomin men ’t vroeger deed, terwijl ze toen toch minder inwerkten dan heden?
En is per slot van rekening de warme liefde tot scheppen, die toch het beste keur is
voor een kunstwerk, niet van veel meer beteekenis voor zijn innerlijke waarde, dan een
toevallige uiterlijke overeenkomst met een ergens anders op de wereld ongeveer gelijktijdig tot
stand gekomen kunstwerk? Integendeel, 't pleit toch voor beider levensvatbaarheid en waarde;
beiden zijn immers geboren uit dezelfde ouders: schoonheidsbehoefte en scheppingsdrang.
Zooals de vorm is, zoo is de kleur. Ge zoudt bemerken, dat dezelfde ontroering, die
alle in waarheid geborene volkskunst u schenkt, ook bij beschouwing van dit werk u
overkomt. Echte, volle kleuren zijn het, wier combinatie een zooveel grooter talent
eischt dan het vroegere samenstellen van half en kwart kleuren om toch vooral niet
„hard” te worden!
’t Is alsof men lang vergeten is geweest, dat de natuur van edelsteenen is te schitteren
door hun kleurenpracht, en heeft naaldwerk niet dikwijls dezelfde functie?
De samenwerking van naaldwerk en meubelkunst in de meubelen op de afbeeldingen
is uitstekend. Men begrijpt er door — evenals in de geborduurde kleeding — wat
„toegepaste kunst” beteekent.
De meubelen geven denzelfden indruk als ’t naaldwerk; ze zijn producten van een warme
begeerte tot het scheppen van nieuwe vormen in het verband van den tijd, en alleen
dat geeft hen reeds groot recht op onze belangstelling en waardeering. Overigens is
hun sculpturale versiering zeer mooi in overeenstemming met den vorm en het ornament
der bekleeding. C. B.
H
 
Annotationen