Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Levende kunst: maandelijksch plaatwerk voor hedendaagsche kunst — 1.1918

DOI Artikel:
De hall in het woonhuis, [1]
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.29257#0166

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
DE HALL IN HET WOONHUIS
A. DE GESCHIEDENIS VAN DE HALL
e geschiedenis van de hall in het woonhuis der Germaansche en Angelsaksische
landen is de geschiedenis van het huis zelf. De geheele ontwikkeling, welke
het huis heeft doorgemaakt, draagt het stempel van de wijzigingen der centrale
ruimte: de deel, die Diele, the hall. Willen wij dus de geschiedenis van de
hall nagaan, dan is dit slechts mogelijk, door de evolutie van de woning in die landen
te bestudeeren
Komen in alle landen de oertypen van het menschelijk verblijf met elkaar overeen, n.1.
een ronde hut, ontstaan door het bijeenbuigen van de toppen van jonge boomen, .— al
spoedig, tengevolge van bijzondere klimatorische en andere omstandigheden, beginnen
zich de voor dien streek geëigende, speciale eischen op den voorgrond te stellen en pas
daar kan men zeggen, dat de geschiedenis van het woonhuis in die landstreek aanvangt.
Voor onze streek is dat dus ongeveer de tijd, dat de Romeinen hier vertoefden. Onze
voorouders stonden toen op een lagen trap van beschaving, die ook in hun woning tot
uiting kwam. Het was niet meer dan een hutje, met lage wanden van leem of hout,
gedekt met een strooien dak, waarin een opening was om de rook van het haardvuur
te laten ontwijken. Hoewel de Romeinsche nederzettingen vrijwel allen uit steenen ge-
bouwen bestonden, goed ingericht en van verschillende gemakken voorzien, schijnen de
bewoners dezer streken daar niets van over te hebben genomen. Pas toen het Christendom
hier vasten voet kreeg, en men eerst kerken en later ook scholen stichtte, ging men ook
meer aan de eigen woning ten koste leggen. Wel vond men nog de huizen, waar mensch
en dier in één groote ruimte samenwoonden, en dat voornamelijk in de Nederduitsche
landen, maar elders, bij de Noordelijke Germaansche volken, heeft men de verblijfplaatsen
van menschen en dieren gescheiden en in die menschelijke woning was de deel al het
voornaamste stuk van het huis. Zij was tegelijkertijd het woon- en het slaapvertrek voor
de geheele familie. In het midden van den vloer was een kuil, waar het vuur brandde.
De rook ontweek door een opening in het dak. De wanden van het huis waren van
leem of bestonden uit een vlechtwerk van takken en staken, die met leem bepleisterd
waren. De deur was een vlechtwerk van wilgentakken en het licht kwam binnen door
kleine openingen, die met luiken gesloten konden worden. De vloer bestond uit hard-
gestampt leem. De stallen voor het vee lagen in een kring om het woonhuis en om de
geheele hofstede was een heining of sloot.
Reeds vroeg wordt er melding gemaakt van een kelder tot berging van mondvoorraad,
voornamelijk bier.
Een der eerste veranderingen bestond in het afzonderen van een vertrekje voor het
gezin van den eigenaar der boerderij. Dit vertrekje werd door een wand of een gordijn
van de hall gescheiden of wel tegen het smalle deel der hall aangebouwd. In het laatste
geval was het slechts van buitenaf toegankelijk. In den tusschenwand was dan nog een
venster, waardoor men in de hall kon zien. De boer gebruikte het vertrek als slaap-
vertrek en deelde het bij voorkomende gevallen met voorname gasten.
De woningen der edelen waren nog uitgebreider. Behalve de hall en het al genoemde
slaapvertrek vonden we daar dan nog een kapel, een keuken, een schuur, een bakhuis,
een provisiehuis, een stal en een hondenhok. De hall en het slaapvertrek waren echter
waarschijnlijk slechts onder één dak gebouwd. Ook deze hofstede was beschermd door
aarden wallen en grachten.
Van het bovengenoemde heeft men slechts kennis gekregen uit oude handschriften.
De uiterst primitieve bouwwijze en de opeenvolgende oorlogen zijn oorzaak, dat niets


154
 
Annotationen