Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Levende kunst: maandelijksch plaatwerk voor hedendaagsche kunst — 1.1918

DOI Artikel:
De hall in het woohnhuis, [3]
DOI Heft:
Brandes, Jacobus Johannes: Boekbespreking
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.29257#0212

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
schouwingen te vervallen, wijzen wij op sommige Amerikaansche landhuizen, o. a. van
den architect Frank Lloyd Wright.
Zou men hierna zeggen: plus ga change, plus ga devient la même chose? In de
middeleeuwen één groote woonruimte en ook nu weer in het nieuwe huis? Neen, niet
hetzelfde, want er zullen vele nieuwe eischen, voortvloeiende uit de bijzondere omstandig-
heden, bijkomen, die alle hun zeer belangrijk stempel op den plattegrond van het nieuwe
huis zullen drukken. Dan zou men weer recht hebben van een „hall” te spreken, dan
zal zij ook waardig zijn dien naam te dragen, een naam, die nu geheel ten onrechte
aan haar mismaakt nakomelingetje is gegeven. j-j-j
BOEKBESPREKING
an de firma J. B. Wolters te Groningen ontvingen we ter bespreking: Nog
eenige opmerkingen over het onderwijs in de Kunstgeschiedenis; Openbare
Les, gehouden bij den aanvang harer lessen’ als lector in de Moderne
Kunstgeschiedenis aan de Rijks-Universiteit te Groningen op Zaterdag
19 October 1918 door Dr. Elisabeth Neurdenburg, Prijs f 0.75.
Er wordt daarin ontwikkeld de groote wenschelijkheid van onderwijs in de kunst-
geschiedenis aan Universiteiten, als behoorende tot een goede afgeronde ontwikkeling
- voor elkeen, ook voor hen die niet onmiddeliijk uit hoofde van hun later beroep dit
bij hun studie zouden noodig hebben.
Ongetwijfeld, in zooverre men mag zeggen dat een met toewijding voorgedragen kennis
van de dingen der schoonheid liefde kan opwekken bij hen, die door onbekendheid
daarmede er wellicht onverschillig voor waren; en liefde daartoe zal leiden tot waardeering,
zoodat meer in alle intellecte kringen der maatschappij een behoefte zal zijn om mee te
leven in de tot heden zoo afzonderlijke wereld der kunst.
Intellecte kringen; met opzet schrijf ik dit; want het bedoelde onderwijs zal zich tot
hen richten, uit den aard der zaak; want er behoort intellect toe om te begrijpen, wat
men u leeren zal.
Hoe echter verhoudt zich het kunstonderwijs tot de eenvoudigen?
Zal men, ook met door zuivere liefde gedreven toewijding in staat zijn in de breede
lagen des volks voor het kunstonderwijs belangstelling of liefde te wekken?
Of moeten we erkennen, dat ook het beste onderwijs niet in staat is om deze belang-
stelling te wekken daar, waar a priorie de behoefte aan schoonheid ontbreekt; waar
zelfs een uit des menschen innerlijk wezen voortkomende onverschilligheid bestaat — en
is dit niet het geval bij het overgroote deel der menschen, al of niet „beschaafd”?
Met toejuiching van de door Dr. Neurdenburg ontwikkelde gedachten moet ik dan
ook dit opmerken, dat, om in een vergelijking te spreken, eerst de dorst aanwezig dient
te zijn, alvorens de aangeboden beker met kostelijken drank aanvaard zal worden!
C. B.


200
 
Annotationen