Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Levende kunst: maandelijksch plaatwerk voor hedendaagsche kunst — 1.1918

DOI Heft:
Brandes, Jacobus Johannes: Boekbespreking
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.29257#0256

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
BOEKBESPREKING
BOUWKUNST IN DE STAD EN OP HET LAND. - 2e druk
door Herman v. d. Kloot Meyburg. Uitgave W. L. T. J. Brusse Rotterdam.
oor hen, die kunst en schoonheid liefhebben, vertolkend den tijd, waarin ze
geboren werden, is elke aanraking, elke kennismaking ermede, een genot,
Dan moge ’t een klassiek stuk architektuur of een hedendaagsche plastiek
zijn, om ’t even, de beschouwing ervan verheft, en doet aanvoelen het in-
geboren vermogen dat de mensch van alle tijden bezit om het materiaal, hem door de
schepping geboden, te realiseeren: de idee der schoonheid.
Beiden, voortbrengen en genieten, ze zijn voor den mensch eene behoefte, die adelt
en verheft; we weten ’t, en hebben ’t genoeg persoonlijk ervaren, om er de waarde
van te kunnen schatten.
Waarom dan is ’t in dezen tijd alsof dit voor de samenleving, niet meer waar is?
Zie maar om U heen, waar ge ook zijt: voelt ge U omgeven door schoonheid, welke
ge toch zoo moeielijk minnen kunt in het leven? Hoevele millioenen leven niet in een
sfeer van dorre eentonigheid, in hun steden, hun straten, hun huizen, hun kamers, ’t is
alles doodend voor den geest.
Of kent ge de verveling niet die uitgaat van de moderne stadswijken, van de koop-
waar der bazars en warenhuizen?
En daar, waar nog schoonheid van oude of nieuwe architectuur of andere kunstuitingen
zijn, ze worden bijna verstikt tusschen ’t vele, oneindig vele dorre wat de laatste tijden
voortbrachten.
De arme eenvoudige mensch woont er en doolt er tusschen rond, leeft erin en zoekt
met onbestendig verlangen naar schoonheid en vindt ze niet, ziet over het hoofd het
enkele wat er is aan goeds en weet niet beter of de dorheid waarin hij omgaat is
de hedendaagsche representatie van wat er voortgebracht kan worden aan schoonheid,
Zeker, het „daghet” maar ’t is nog slechts voor hen die dicht bij de kunst leven dat
het licht wordt; de eenvoudige zal nog lang zich moeten behelpen met zijn gevestigde
meening over hedendaagsche schoonheid en ’t aspect van zijn etage-woningen-straat.
En zal dat nu nog zoo moeten blijven totdat de kunstenaars, al werkend en worstelend,
op hun beurt het leelijke hebben verdrongen en de schoonheid weer algemeen goed
wordt? Maar daar gaan nog geslachten mee heen, en intusschen gaat de arme mensch
geestelijk ten onder in deze woestijnen van leelijkheid.
Gelukkig, er wordt gewerkt om hem te wijzen op ’t schoone en hem te leeren hoe
hij ’t herkennen zal; ook ’t leelijke dat om hem heen is.
Dan kan hij zich richten daarnaar, en zijn leven veraangenamen met de genieting van
dat wat zijn tijd overgelaten heeft aan goeds, en van ’t schoone dat geboren wordt;
en vooral hij zal ’t verschil zien tusschen voorbeeld en tegenvoorbeeld, zich kunnen
afwenden van ’t leelijke en dit zoodoende niet meer sanctioneeren.
Het boek van Meyburg zal zéér veel bijdragen tot dit doel: den mensch te bevrijden
uit zijn onbewuste gevangenschap, en hem wakker te maken tot waardeering en ge-
nieting van wat schoon is. C. B.
 
Annotationen