Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Levende kunst: maandelijksch plaatwerk voor hedendaagsche kunst — 1.1918

DOI Artikel:
Brandes, Jacobus Johannes: Meubelen van co de Graaf
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.29257#0252

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
MEUBELEN VAN CO DE GRAAF.
N tijden van opkomst van een nieuwe kunstperiode wordt de fantasie der
kunstenaars rijke gelegenheid geboden zich te uiten, veel meer dan in bloei-
tijdperken, wanneer de dan bezonkene vormenspraak van een stijl der kunstenaar
in zekere mate perken stelt voor zijn vormgeving,
de tijd van zoeken, van fantaseeren, van uitbeelden van nieuwe mogelijkheden,
nieuwe gedachten, welke ’t nimmer rustend leven in hare nieuwe wendingen ons biedt.
Een schoone taak, maar een ernstige, een moeilijke, niet minder omvattend dan een
den kunstenaars opgelegden plicht, een nieuwe reeks van vormenschoonheden te voegen
bij de ouden.
Schoon, want zij geeft gelegenheid tot ontplooiing van alle levende talenten, om elk
het zijne bij te dragen tot het verrijken van het leven van dezen tijd met eigene ge-
nietingen, niet meer nagedaan van 't geen vóór ons was.
Ernstig, want zij gebiedt den kunstenaar het leven waarin hij leeft in blijvenden,
waren vorm tot schoonheid te brengen, de nakomenden een hechte basis te geven, waarop
ze verder kunnen gaan, en komende geslachten de waarde van zijn tijd te_ doen zien.
Moeielijk, want hij moet scheppen, in den vollen zin des woords, historische schoon-
heid kan hem slechts geestelijk inspireeren; de groote vragen van zijn tijd kan hij slechts
door eigen, nieuwe vormgeving vertolken.
En welk een rijken schat van nieuwe uitingen van ongedachte mogelijkheden biedt
het hedendaagsche leven, zoo geheel verschillend van al wat vóór ons was. Denken
we aan de vele nieuwe materialen, waarin we onze scheppingen realiseeren, de vele
nieuwe hulpmiddelen en machines welke ertoe dienen, maar vooral, de geheel veran-
derde levensomstandigheden en gewoonten, niet gelijkend op die onzer voorouders. Wat
nu betreft onze geestelijke overtuiging; de draagster van al dit nieuwe, we weten ’t
wel, die is in opstand, eene Babylonische gedachten-verwarring — om met een variante
te spreken -— drijft ons uit elkaar, en niet eerder dan wanneer een eenheid daarin komt,
zullen we tot stijl, bezonkenheid geraken. Zoolang de kunstenaar niet rusten kan in een
groote geestelijke idee, welke geheel de menschheid omvattend, de oplossing bevat van
alle groote vragen van den tijd, is het onmogelijk voor hem met zijne kunstbroeders
samen eenheid te geven van stijl; elk van hen zal, wortelend in eigen overtuiging,
meer of minder verschillend van de anderen, vanuit dat standpunt de dingen bezien,
beoordeelen en weergeven,
Ik geloof, hierin moeten we de oplossing zoeken van de zoovele stroomingen welke
de hedendaagsche kunst beheerschen, welke, bij geheel verschillende uitingen alles dit
gemeenschappelijk hebben, dat ze met elementair geweld zich afscheiden willen van 't
oude en streven naar nieuwheid in vorm.
Zijn we nu te benijden of te beklagen, in zulk een tijd te leven, en genoodzaakt te
zijn om, uit deze chaos van gedachten en vormen dat te vinden, wat ons schoonheids-
gevoel bevredigt.
Te benijden: want ’t is een grootschen tijd, die zulke dingen voortbrengt, een
grootschen taak, uit die veelheid van fantasiën en vormen scherp critisch te mogen
schiften dat, wat goed is voor de opbouw van komende stijl, en in die overwel-
digende veelheid van vormen onze individualiteit te mogen uitspreken en doen genieten,
bij gebrek aan eenheid.
Want daarin zijn we óók te beklagen, dat we missen de groote rust, en bezonnen-
heid welke de menschheid ten tijde van een bloeitijdperk der kunst bezit, in Zomersche
weelde te mogen rusten en genieten van ’t werk der voorgaande geslachten.


’t Is nu

240
 
Annotationen