Hoogduüfche Schilders, 147-
Witpot of plumuurborftelen water te fcheppen. Dat
noodfchikkelijk geval wedervoer hem tot groot na-
deel en bejammering der Kunft in den jare 1552,
toen hij , die noch ongehuwd en Hechts maar ze-
ven en twintig» jaren oud was, reeds blijken van
een groot begin gegeven had. [Zijn Portret is in
de plaat R. n. 1.]
JOOST van CLEEF gebijnaamd
den zotten Cleef.
Het ware niet welniooglijk, dat de uitmuntend-
ften in onze Kunft niet met eene verborgene drift tot
het voorbijftreven van anderen bezield zouden zijn;
want zij anderzins door kleinmoedigheid den luft
verliezen zouden, zonder welken de pogingen,
om iet goeds te maken, traaglijk aangefpoord wor-
den : Doch die eerzucht behoort met eene zelfs-
kennis gepaard te gaan, op dat zij niet te onmatig
ftijge, en eene vermindering der Kunften, maar
ook daarenboven fchade en fchande te weeg bren-
ge, gelijk hem wedervaren is, die in onze Kunft
eene der bijzonderfte paarlen of fieraadjen was; naam-
lijk Joost van Cleef, van Antwerpen geboortig:
dien ik achte niet van het geflacht van Maarten en
Hendrik te zijn, van wien hier na breeder gefpro-
ken zal worden (*). De ouderdom en de geboor-
te-tijd van dezen Joost is mij onbekend. Wel is
waar, dat zekere Jooft van Cleef in den jare 1511
in het Schilders-gild te Antwerpen kwam, die veele
Mzm-beelden, met Engelen omgeven, gefchil-
derd
(*) Van Mander zegt in zijn aanhangfel dat Joost van
Cleef wel degelijk van ’t geflacht van Marten - en Hendrik
is geweeft, ’t welk hij te voren niet geweten had,
K 2
Witpot of plumuurborftelen water te fcheppen. Dat
noodfchikkelijk geval wedervoer hem tot groot na-
deel en bejammering der Kunft in den jare 1552,
toen hij , die noch ongehuwd en Hechts maar ze-
ven en twintig» jaren oud was, reeds blijken van
een groot begin gegeven had. [Zijn Portret is in
de plaat R. n. 1.]
JOOST van CLEEF gebijnaamd
den zotten Cleef.
Het ware niet welniooglijk, dat de uitmuntend-
ften in onze Kunft niet met eene verborgene drift tot
het voorbijftreven van anderen bezield zouden zijn;
want zij anderzins door kleinmoedigheid den luft
verliezen zouden, zonder welken de pogingen,
om iet goeds te maken, traaglijk aangefpoord wor-
den : Doch die eerzucht behoort met eene zelfs-
kennis gepaard te gaan, op dat zij niet te onmatig
ftijge, en eene vermindering der Kunften, maar
ook daarenboven fchade en fchande te weeg bren-
ge, gelijk hem wedervaren is, die in onze Kunft
eene der bijzonderfte paarlen of fieraadjen was; naam-
lijk Joost van Cleef, van Antwerpen geboortig:
dien ik achte niet van het geflacht van Maarten en
Hendrik te zijn, van wien hier na breeder gefpro-
ken zal worden (*). De ouderdom en de geboor-
te-tijd van dezen Joost is mij onbekend. Wel is
waar, dat zekere Jooft van Cleef in den jare 1511
in het Schilders-gild te Antwerpen kwam, die veele
Mzm-beelden, met Engelen omgeven, gefchil-
derd
(*) Van Mander zegt in zijn aanhangfel dat Joost van
Cleef wel degelijk van ’t geflacht van Marten - en Hendrik
is geweeft, ’t welk hij te voren niet geweten had,
K 2