6
HET MAURITSHUIS
Sinds hij, in Juni 1816, Directeur was geworden, „buiten bezwaar van den lande”,
had hij met de huisvesting der schilderijen erg getobd.
Gelijk bekend is, hadden de Franschen in 1795 ook het Stadhouderlijk schil-
derijenkabinet naar Parijs gevoerd. Bijzonder goed was het daar niet geconserveerd:
een schilder zag daar weldra „menigte van onze schilderijen seer beschaedigt en
den grooten Potter uyt het Cabinet van den prins in ’t midden door eene groote
spijker gekrabt” ')•
In September 1815 werden de schilderijen niet dan met moeite terugverkregen,
op 67 na, welke zich nog heden in
Frankrijk bevinden. Den eersten No-
vember gaf koning Willem I order,
de inmiddels naar Antwerpen gezon-
den kunstwerken naar den Haag te
doen komen en provisioneel te depo-
neeren „in de Galerij waar dezelve
voorheen zijn geplaatst geweest”,
d.w.z. op ’t Buitenhof, naast de Ge-
vangenpoort.
Den twintigsten November 1815
werd het transport „met kanonge-
bulder en klokgelui en onder het
gejubel der bevolking” den Haag
binnengebracht.
Tegelijkertijd werd het Kabinet
onder oppertoezicht gesteld van den
Commissaris Generaal voor Kunsten
en Wetenschappen en werd het een
Rijks-Instelling, zoodat niet meer de
vorst, maar de Staat de instandhouding
en uitbreiding behartigde.
Maar het duurde nog lang, eer het
Kabinet weer toegankelijk was. Eerst
moest de kort daarop benoemde directeur maatregelen nemen voor „schoonmaken,
verhelpen en in orde brengen der schilderijen”. Hieraan heeft de onderdirecteur,
de schilder J. W. Pieneman, een groot aandeel gehad. Ook moesten er nieuwe
lijsten worden gemaakt. Hiervoor werd f 5000 uitgetrokken en zoo ontstonden de
encadrementen, die nog heden verscheiden schilderijen in het Mauritshuis sieren en
wier type langen tijd voor de nieuwe aankoopen als voorbeeld heeft gediend. En
al moge dit voor bepaalde kunstsoorten — b.v. voor de Holbeins — niet de geschikte
Afb. 1. Jhr. J. Steengracht van Oostkapelle
Directeur v. h. Kon. Kabinet van Schilderijen, 1816 — 1841.
') Moes & v. Biema, de Nationale Kunstgalerij, blz. 185. Het litteeken van deze beschadiging
is op Potter’s Stier nog duidelijk zichtbaar.
HET MAURITSHUIS
Sinds hij, in Juni 1816, Directeur was geworden, „buiten bezwaar van den lande”,
had hij met de huisvesting der schilderijen erg getobd.
Gelijk bekend is, hadden de Franschen in 1795 ook het Stadhouderlijk schil-
derijenkabinet naar Parijs gevoerd. Bijzonder goed was het daar niet geconserveerd:
een schilder zag daar weldra „menigte van onze schilderijen seer beschaedigt en
den grooten Potter uyt het Cabinet van den prins in ’t midden door eene groote
spijker gekrabt” ')•
In September 1815 werden de schilderijen niet dan met moeite terugverkregen,
op 67 na, welke zich nog heden in
Frankrijk bevinden. Den eersten No-
vember gaf koning Willem I order,
de inmiddels naar Antwerpen gezon-
den kunstwerken naar den Haag te
doen komen en provisioneel te depo-
neeren „in de Galerij waar dezelve
voorheen zijn geplaatst geweest”,
d.w.z. op ’t Buitenhof, naast de Ge-
vangenpoort.
Den twintigsten November 1815
werd het transport „met kanonge-
bulder en klokgelui en onder het
gejubel der bevolking” den Haag
binnengebracht.
Tegelijkertijd werd het Kabinet
onder oppertoezicht gesteld van den
Commissaris Generaal voor Kunsten
en Wetenschappen en werd het een
Rijks-Instelling, zoodat niet meer de
vorst, maar de Staat de instandhouding
en uitbreiding behartigde.
Maar het duurde nog lang, eer het
Kabinet weer toegankelijk was. Eerst
moest de kort daarop benoemde directeur maatregelen nemen voor „schoonmaken,
verhelpen en in orde brengen der schilderijen”. Hieraan heeft de onderdirecteur,
de schilder J. W. Pieneman, een groot aandeel gehad. Ook moesten er nieuwe
lijsten worden gemaakt. Hiervoor werd f 5000 uitgetrokken en zoo ontstonden de
encadrementen, die nog heden verscheiden schilderijen in het Mauritshuis sieren en
wier type langen tijd voor de nieuwe aankoopen als voorbeeld heeft gediend. En
al moge dit voor bepaalde kunstsoorten — b.v. voor de Holbeins — niet de geschikte
Afb. 1. Jhr. J. Steengracht van Oostkapelle
Directeur v. h. Kon. Kabinet van Schilderijen, 1816 — 1841.
') Moes & v. Biema, de Nationale Kunstgalerij, blz. 185. Het litteeken van deze beschadiging
is op Potter’s Stier nog duidelijk zichtbaar.