Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 2.1922

DOI Artikel:
Dingemans, W. J.: De pijpaarden Margaretha van Schelluinen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19959#0093

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
82

DE PIJPAARDEN MARGARETHA VAN SCHELLUINEN.

DE PIJPAARDEN MARGARETHA VAN SCHELLUINEN.

Toen de pastorie te Schelluinen in Juni 1921 ter restauratie werd overgedragen
aan de daarvoor benoemde Commissie, vond deze Commissie daar in een kistje de
resten van een middeleeuwsch pijpaarden Heiligenbeeldje.

De gevonden stukken en scherven hadden niet de gewone kleur van gebakken
pijpaarde, maar een aangenamer aandoende warmer kleur, die vermoedelijk verkregen
zal zijn, doordat als grondstof bij het bakken gebruikt werd pijpaarde vermengd
met wat gewone klei. In het vuur smolten deze twee grondstoffen samen en gaf de
klei eenige warmte aan de te koel-witte pijpaarde, die nu de tint kreeg van heel
lichte terra cotta.

De oude beeldendrukkers gebruikten wel meer afwijkende grondstoffen en
niet enkel de zuivere pijpaarde. In het „Scherbenlager”, dat in 1844 bij de afgraving
van de wallen te Utrecht bij de Tolsteegpoort ontdekt werd, vond men ook stukken
gebakken in zuivere roode klei. Men vond er, zooals bekend is, verschillende
complete vormen om beeldjes uit af te drukken, deze waren meest alle van zuivere
witte pijpaarde, de vormen voor eene H. Catharina waren echter van roode klei,
ook enkele poppetjes werden gevonden van roode klei — een St. Magdalenabeeldje
was gebakken in grijze klei — wel een bewijs dat men niet altijd precies naar
denzelfden regel werkte in dezelfde werkplaats.

In het kistje met de scherven te Schelluinen werd, behalve talrijke voorloopig
ondefinieerbare stukken, gevonden een kop, waarvan alleen de neus een klein weinig
geschonden is, voorts een vrij groot brok van het ondergedeelte, dan een draak,
zonder vleugelen of staart, en een bijzonder fijn handje.

Ik bekeek het kopje het eerst en was door de schoonheid en kracht van stijl
ervan direct getroffen. Doordat dit kopje aanzienlijk grooter is dan die van de beeldjes
uit de Utrechtsche collectie, komt de expressie meer tot haar recht. De uitdrukking
van hoogheid en mildheid, die van dit kopje uitgaat en die in de reproductie zeer
slecht tot zijn recht komt, is zuiverder en meer compleet.

Het kopje vormt thans als voorwerp beschouwd in zekeren zin een gaaf
geheel, d. w. z. men kan het neerzetten op den hals en de krullen, die van onderen
recht zijn afgeslagen, wat blijkbaar met opzet geschied is, want bij een toevallige
breuk zou deze onderkant niet zoo glad en recht zijn.

Wat betreft den vermelden draak — het symbool van Margaretha, die ver-
slonden werd door een draak die de Duivel zelf was, valt op te merken dat deze
draak een eenigszins menschelijk type heeft — men zou haast zeggen een typi-
schen Mephistokop. De muil is gedeeltelijk geopend en daaruit hangt de geborduurde
zoom van het kleed van Margaretha.

Dit zijn de twee stukken waar men het eerst naar grijpt, omdat zij het rijkst
zijn aan expressie — maar haast niet minder rijk aan uitdrukking is het fijne handje.
Voorts bewondert gij in het groote stuk dat van het onderste gedeelte overbleef den
 
Annotationen