Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 2.1922

DOI Artikel:
Mosmans, Jan: Bouwgeschiedenis der St. Janskerk te 's-Hertogenbosch [2]: Rekonstructie der romaansche kerk
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19959#0044

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
BOUWGESCHIEDENIS DER St. JANSKERK TE ’s-HERTOGENBOSCH 33

eenkomst betreft, de d e f e n s i e-paragraaf zou ik haast zeggen, het atrium was
een bijzonder strategisch punt, dat den voornaamsten toegang tot de stad beheerschte.
Zeer begrijpelijk dus, dat de kerkvoogd, die geen Brabantsche versterking onder
den rook der Keulsch geworden stad mocht dulden, zulks in het verdrag liet opnemen.
Maar wat mij minder begrijpelijk voorkomt is het eerste punt, het hardnekkig
vasthouden door den Hertog aan zijn ongerepten, souvereinen eigendom van het
atrium, dat hij geen ondeelbaar oogenblik in handen van den Bisschop verkoos te
zien, evenmin als zijn „Hof” nabij de Oostelijke poort der stad. Voor zijn huis en
haard kan ik mij deze hooghartigheid verklaren, maar waarom moest ook het
atrium on-onderbroken souverein-Brabantsch blijven?... ’t Moet den vorst wel een
zeer gewichtig bezit zijn geweest.

Had hij misschien den bouw der kerk goeddeels bekostigd en stond zijn
plan vast, dit ook met toren en kerkhofmuur te doen? Deze suppositie zou
al min of meer eene oplossing der moeilijkheid zijn. Zeker is het, „la bienveillance
du duc allait aux institutions réligieuses urbaines”, zooals G. Smets in het leven
van Henri I schrijft. In dit nu even verondersteld geval was de Hertog bouwheer.
Hij kon vroeg of laat een kerktoren laten ontwerpen en uitvoeren met meerdere
zware wulfsels en den kerkhofmuur met kanteelen doen afbouwen. Zóó zou hij den
Keulschen kerkvoogd op een goeden dag voor het fait accompli stellen, dat er nabij
’s-Hertogenbosch versterkingen lagen van dreigend karakter. Goedgezien was het
daarom van bisschop Engelbert, aan het verbod van militaire werken, deze penale
sanctie toe te voegen, dat in cas van contrarie, curia en atrium onmiddellijk en
automatisch verbeurd zouden zijn ten bate der Keulsche Kerk.

5) Omstreeks 1250 was de toestand van het atrium aldus: De oppervlakte
was aan ’t afbrokkelen gegaan. Brabants Hertog had in de voorafgaande kwart-
eeuw aan burgers en edelen verlof gegeven, hunne huizen te bouwen langs de
Noordzijde, waar het voor handel en nering prettig wonen en een zeer geschikten
stand was. Die bebouwing kan ik rijk documenteeren. Na veel meten en zoeken is
het mij mogen gelukken, de breedte der voor 700 jaar aldaar uitgegeven erven, vele
hunner eigenaars en de datums, waarop de panden in de XIVe en XVe eeuw door
de kerkfabriek zijn genaast, terug te vinden1)- Ik vraag even de aandacht, vooral
der Bossche lezers, voor het aanzienlijk, middenin liggend, 87 voet breede erf met
straatje 2). Hier stond waarschijnlijk de alleroudste, tot nu toe onbekende charitatieve
inrichting der Hertogstad, gedoken in de schaduw van het klassieke bedehuis. Voor
dit erf betaalde het Godshuis van den H. Geest, schoon reeds eeuwen geen eigenaar
meer, nog tot 30 April 1760 3), den oerouden grondcijns.

’) Diverse schepenacten in de kerkarchieven. Chijnsboek des Hertoghen van Brabant, gereno-
veert Ao. 1500. Opmetingen in loco. Kadastrale kaarten van 1823, enz.

2) Reeds in de 14e eeuw had men naar het schijnt, dit pand in meerdere deelen gesplitst. Het
straatje heette in 1416 Potghietersstraetke; eenige jaren nadien; „die kercganc”.

3) Laatste Cijnsboek van ’s-Hertogenbosch, ter Rijksarchieven, en Rekening Groot Gasthuis

1759.
 
Annotationen