Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 2.1922

DOI article:
Gratama, G. D.: De Schoonmaak van den "Maaltijd van Officieren van den St. Jorisdoelen": in 1627 geschilderd door Frans Hals
DOI article:
Haslinghuis, Edward Johannes: Een centrale catalogus van Platen en Zinco's
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19959#0102

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
OFFICIEREN VAN DEN St. JORISDOELEN”.

91

Om dit schilderij werd, evenals om de vorige schoongemaakte doeken, een
nieuwe lijst gemaakt in Oud-Hollandschen stijl, ter vervanging van de laat-Empire
gouden omlijsting.

Het volgende schilderij dat schoongemaakt zal worden is de „Vergadering
van officieren van den St. Jorisdoelen”, in 1633 door Frans Hals vervaardigd.

G. D. GRATAMA.

EEN CENTRALE CATALOGUS VAN PLATEN EN ZINCO’S.

In de vorige aflevering van dit tijdschrift schreef de heer F. Hudig een
artikeltje over een door hem gewenscht „platenarchief”. Ik zou daaromtrent het
volgende willen opmerken.

Van de bestaande organisaties komen er m. i. twee voor het beoogde doel in
aanmerking, n.1. het Rijksbureau voor de Monumentenzorg en het Utrechtsch Kunst-
historisch Instituut. De tegenwoordige benarde omstandigheden laten evenwel de oprichting
van een centraal dépot niet toe. Hiervoor is immers een bergruimte van aanmerke-
lijke grootte noodig, en verder een vrij talrijk personeel voor de briefwisseling, de
expeditie, de opberging, het onderhoud en de catalogiseering.

Iets anders wordt het, als men zich tot de laatste en de eerste beperkt, m. a. w.
als men een centraal bureau inricht, dat een catalogus opmaakt en bijhoudt van
alle in ons land aanwezig afbeeldingsmateriaal en hierover inlichtingen verschaft
aan ieder, die erom vraagt. Tot dit bureau (weidsche benaming voor een centrum,
waar vermoedelijk één intelligent ambtenaar het werk zou kunnen afdoen) zou ieder
zich hebben te wenden, die fotografische negatieven of afdrukken hiervan, lantaarn-
platen en — voeg ik erbij — zinco-cliché’s verlangt. Het bureau trad dan als bemiddelaar
op en berichtte dien aanvrager, waar hij het gewenschte kon vinden. Op zoodanige,
meer bescheiden, schaal begonnen, zou men later, als de reeds lang gekoesterde
plannen tot stichting van een monumenten-archief voor verwezenlijking vatbaar
komen te zijn, het door den heer Hudig geschetste breedere plan kunnen aanvatten.

Zooals de leider van de „Bildstelle” te Berlijn, Dr. Burkhard Meyer, mij
eenige maanden geleden vertelde, wil men zich ook daar voorloopig hoofdzakelijk tot
de taak van catalogiseering en bemiddeling beperken.

Nog een enkel woord wil ik zeggen over het door den heer H. geopperde
middel „verplichtend te stellen, dat iedereen, die in het museum fotografeert, zijn
negatieven na gebruik afstaaf’. De schrijver ziet hier voorbij, dat er procédés van
vermenigvuldiging door de pers bestaan, die de negatieven waardeloos maken voor
latere fotografische reproductie. Het Rijksbureau voor de Monumentenzorg deed
hieromtrent eenigen tijd geleden een onaangename ervaring op, toen het aan een
uitgever enkele negatieven, die het hem in bruikleen had afgestaan, terug ontving
in zoodanigen staat, dat men er geen fotografische afdrukken meer van kon ver-
vaardigen. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk, dat juist zulke chemische procédé’s
in de toekomst uitgebreide toepassing zullen vinden.

E. J. HASLINGHUIS.
 
Annotationen