Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 2.1922

DOI Artikel:
Boeles, P. C. J. A.: De eerste phase der hervorming onzer musea
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19959#0143

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
132

DE EERSTE PHASE DER HERVORMING ONZER MUSEA.

DE EERSTE PHASE DER HERVORMING ONZER MUSEA.

Van de beginselen die in de laatste jaren aan de toekomstige hervorming der
rijksmusea ten grondslag werden gelegd treedt wel het meest op den voorgrond een
algemeene wensch om verzamelingen van kunst en historie grondig te scheiden.

Toenemende ontevredenheid over de inrichting van het Rijksmuseum te
Amsterdam, op zich zelf de trots der Natie, was hier het punt van uitgang. In het
manifest der dertien museumdirecteuren ’) uit die wensch zich als een roep om
afscheiding van het bloot historische, radicale zuivering der uitsluitend als kunst-
verzamelingen bedoelde afdeelingen van het Rijksmuseum te Amsterdam.

De stellingen van onzen Bond, op 3 Juli 1913 te Haarlem aangenomen
betreffende ’s Rijks Historisch Museum hebben voormeld grondbeginsel der reorga-
nisatie nader geformuleerd, dat in de bekende Bondsbrochure „Over hervorming
en beheer onzer musea” in algemeen bevattelijken vorm is toegelicht.
Niet te onpas werd daar herinnerd aan een opmerking in een Duitsch vaktijdschrift
dat het grootste deel van de Duitsche „Museums-elend” veroorzaakt werd door het
bijeenbrengen in het zelfde gebouw van voorwerpen, die voldeden aan de
tegenstrijdige eischen van de wetenschap en van de kunst.

Na dezen gang van zaken hebben de praktische voorstellen van de Rijks-
commissie van advies in zake reorganisatie van het museumwezen hier te lande
mij verrast.

De groote daad waartoe zij als eerste phase der hervorming van het Neder-
landsche museumwezen adviseert is de bouw van een Algemeen Kunstmuseum
achter en verbonden aan het Rijksmuseum, waarmede ook in het vervolg van dit
artikel steeds bedoeld is het tegenwoordige Rijksmuseumgebouw aan de Stadhouderskade
te Amsterdam. De eerste groote lijn wordt niet terstond moedig getrokken tusschen
historie en kunst, d. i., let wel, tusschen historische en kunstverzamelingen, maar
men scheidt de allereerste kunst, de wereldkunst, van de nog goede, eerbiedwaardige* 2)
kunst, die tezamen naar den wensch der commissie de toekomstige bestanddeelen
zullen vormen van de als organische eenheden erkende kunstmusea: het schilderijen-
kabinet, het tot kunstnijverheidsmuseum te hervormen Nederlandsch museum van
geschiedenis en kunst en het prentenkabinet.

Men knipt als eerste daad doormidden, wat volgens eigen opvatting bij elkaar
behoort.

In het stelsel der staatscommissie behouden de drie genoemde musea, die
thans te zamen het Rijksmuseum vullen, hun zelfstandig karakter. Zij zullen ook
in het vervolg elk hun eigen directeur behouden. Er wordt geen andere macht boven
hen gesteld, behalve als van ouds de Regeering, gesteund door een nieuw te scheppen
lichaam van adviseurs, de Museumraad, die ook in sommige gevallen als scheids-

') Bulletin, 1912, blz. 170.

2) Zie de Aanteekeningen van Dr. Jan Veth in „De Gids” Oct. 1921.
 
Annotationen