Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 2.1922

DOI Artikel:
Boeles, P. C. J. A.: De eerste phase der hervorming onzer musea
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19959#0144

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
DE EERSTE PHASE DER HERVORMING ONZER MUSEA.

133

gerecht kan optreden. Het Algemeene Kunstmuseum krijgt en dat is zeer karakteristiek
geen afzonderlijke directie, behalve wellicht voor de louter administratieve aange-
legenheden. Een tot meer bevoegde directeur laat zich in dit kader ook nauwelijks
denken.

In het Alg. Kunstmuseum zullen dan nog worden opgenomen afdeelingen van
exotische en klassieke kunst afkomstig uit de Leidsche musea, doch die willen we
voorloopig even buiten bespreking laten.

De afscheiding van de wereldkunst is dus de eerste groote lijn die de com-
missie trekt. Het nieuw en uitsluitend voor die hooge kunst te bouwen museum zal
de scheiding zelfs voor de Amsterdamsche kruiers duidelijk maken.

Tegelijker tijd wil de commissie natuurlijk ook de kunst in het algemeen
van de historie scheiden, maar die tweede lijn, waarop het toch zoo aankomt, wordt
slechts in theorie scherp op den voorgrond geplaatst en ik ben er volstrekt niet
van overtuigd, dat zij in de praktijk voor den museumbezoeker gemakkelijk waar-
neembaar zal zijn, gesteld al dat het inderdaad overal tot een scheiding komt.

Leest men het hoofdstuk over de toekomstige bestemming van het Rijksmuseum-
gebouw, dan blijkt dat de historische elementen, die men vroeger ter zuivering
radicaal wilde verwijderen, in hoofdzaak in het gebouw zullen blijven, onder het
van nature permanente motto „voorloopig’’. Deze elementen zullen vormen de kiem
van dat deel van het ontworpen Rijks historische museum, dat in het staatsrapport
(blz. 47) wordt aangeduid met den naam „Centraal museum voor politieke, beschavings-
en zedengeschiedenis te Amsterdam”. In het Rijksmuseum zullen tevens achtergelaten
worden de stammen der drie voormelde kunstmusea, waarvan de afgehouwen toppen
of kronen naar het Alg. Kunstmuseum worden overgebracht. In theorie is het de
bedoeling die stammen zoodanig te bekappen, dat al het overtollige en minderwaardige
spint verdwijnt, evenals alles wat speciaal van historische draagkracht is (blz. 15)
en er keurverzamelingen van minderen, hoewel nog hoogen rang overblijven.
Voortreffelijk! Maar nu doopt de commissie die tweede soort kunstverzamelingen,
„Kunsthistorische afdeelingen” en huisvest ze onder één dak met afdeelingen van
het centrale historische museum. Men voelt, dat de tweede lijn, die de eigenlijke
hoofdlijn had moeten zijn, onmogelijk heel scherp kan uitvallen.

Er is geen bezwaar, volgens de staatscommissie, om verschillende musea
onder één dak te huisvesten. Dat is volkomen juist, wanneer het gelijksoortige
musea betreft, wanneer voorts het complex niet te groot wordt en wanneer de
scheiding ook uitwendig terstond voor de bezoekers duidelijk gemaakt wordt. Men
herinnere zich de oorzaak van de Duitsche „Museums-elend”. Met de eerste voor-
waarde wordt al vast geen rekening gehouden en met de laatste hoogst gebrekkig
daar op beide verdiepingen van het Rijksmuseum kunst- en historische zalen aan
elkander zullen grenzen al staat ook de definitieve indeeling niet vast.

Bij dit alles werd nog verondersteld de krachtige wensch om historie en kunst
te scheiden. Maar zal die wensch zoo krachtig blijven wanneer de beste kunst het
Rijksmuseum heeft verlaten en levert ook niet de naam „kunsthistorie” het gevaar
 
Annotationen