Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 2.1922

DOI Artikel:
Boeles, P. C. J. A.: De eerste phase der hervorming onzer musea
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19959#0145

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
134

DE EERSTE PHASE DER HERVORMING ONZER MUSEA.

op, dat hier, bij het door de berooving van de toppen toch reeds gedrukte deel der
kunstverzamelingen veel zal worden geduld, wat stellig zoude worden verwijderd,
wanneer de kunstmusea als één geheel voor den dag moesten komen?

Het distribueeren van het overtollige is ook een werk van jaren, een groot
depot is er niet, en zoo zal hier de scheiding van kunst en historie verre van
duidelijk zijn en het Rijksmuseum ondanks de beste bedoelingen een bron blijven van
ergernis, het moeras waarin de wagen der hervormers onvermijdelijk vast moet
loopen.

De groote verbetering, waaraan het Nederlandsche
Museumwezen in het algemeen behoefte heeft, de oprichting
van een zelfstandig centraal historisch museum te Amster-
dam, gehuisvest in een eigen gebouw, zal het voorstel van
de Staatscommissie ons dus niet brengen.

Zij is eerlijk genoeg ons dit zelf te erkennen, door de tot standkoming i n
een betrekkelijk verwijderd verschiet te stellen en dit is zeer
te betreuren. Zoo ooit dan geldt hier een „nu of nooit”. Wanneer de kunst na de
oprichting van het Alg. Kunstmuseum geen groot belang meer heeft bij een zelf-
standige huisvesting der historische verzamelingen, dan missen deze daardoor hare
machtigste pleitbezorgers en wat zou ook de bestemming moeten worden van het
Rijksmuseum wanneer er behalve de wereldkunst later ook nog de historische
verzamelingen uit verwijderd werden?

Wij weten nu wat de staatscommissie ons niet brengt en welke misstanden
zij in gewijzigden vorm laat voortduren. Welke verbetering brengt zij dan wel?
Een Algemeen Kunstmuseum, een synthese van wereldkunst.

Dit plan is inderdaad van grootsche conceptie, van verlokkende schoonheid.
Wie zou het mooiste dat onze musea bewaren niet eens bij elkaar willen zien?

Een schitterend plan voor een tijdelijke tentoonstelling, en dan ook zonder
bezwaar. Het tentoonstellingsbestuur zou de directie vormen, die met geen andere
belangen te rekenen had, maar bij blijvende tentoonstelling staat de zaak geheel anders.

Wanneer men het rapport van de Staatscommissie goed leest en het bovendien
vergelijkt met de reeds aangehaalde brochure, die de nog recente stellingen van den
Ned. Oudh. Bond toelicht, dan vallen twee merkwaardige zaken op: Ten eerste,
dat de Staatscommissie de samenhuisvesting van Alg. Kunstmuseum en Kunsthistorische
verzamelingen in beginsel gewenscht acht, maar ze in de gegeven omstandigheden
onuitvoerbaar beschouwt. Ten tweede de verrassend snelle evolutie der opvattingen
omtrent het programma en de opstelling der kunstverzamelingen van het Rijk;
terwijl in beide rapporten bijkans de zelfde menschen aan het woord waren.

De Bond en hare adviseurs stellen aan het Rijks-kunstmuseum tot taak om
in de eerste plaats meesterwerken op het gebied der Nederlandsche kunst
te verzamelen en in de tweede plaats hoogstaande kunstwerken uit buitenlandsche
scholen, om de plaats aan te toonen die de Nederlandsche kunst inneemt. Bovenal
 
Annotationen