Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 11.1918

DOI Heft:
[Nr. 2]
DOI Artikel:
Overvoorde, J. C.: Monumentenbescherming in Oorlogstijd
DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.19837#0072

DWork-Logo
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
heeft ingenomen op het gebied der kunstgeschiedenis en de »Denkmalpflege”, plotseling
verbasterd is tot eene bende wilden? De vraag stellen is haar beantwoorden tevens. Hoe
verwilderend de oorlogsjaren ook gewerkt hebben, dit is onmogelijk, en al zullen ook
enkele verspreide gevallen van oorlogswaanzin, vooral in lagere rangen, mogelijk zijn, zoo
mogen wij als regel vooropstellen, dat de bevelhebbers alleen dan tot vernietiging van
kunstwerken hebben bevel gegeven, indien hun dit onder de gegeven omstandigheden
noodzakelijk scheen voor het militaire doel. Alleen blijft de vraag tot nader aangehouden,
of juist die omstandigheden hen niet tot een te spoedig aannemen der militaire nood-
zakelijkheid hebben doen besluiten. Hierover zal de toekomst uitspraak doen voor beide
partijen, doch daarbij zal althans als verzachtende omstandigheid gelden de groote ver-
antwoordelijkheid van den bevelhebber voor de veiligheid van zijne troepen en de nood-
zakelijkheid van de onmiddellijke beslissing te midden van den woedenden strijd.

Er zijn dus gevallen, waarin een monument opgeofferd moet worden en eene
afdoende bescherming van alle monumenten is eene hersenschim. De Haagsche Conferentie
heeft dit ook erkend door slechts een zooveel mogelijk sparen te eischen en zij voegde
er de uitdrukkelijke voorwaarde aan toe, dat het monument door de tegenpartij niet voor
eenig oorlogsdoel werd gebruikt. Geschiedt dit, dan is de aanvaller uit zelfbehoud gedwongen
dit gebruikmaken te keeren, zelfs al weet hij, dat hierdoor het monument te gronde gaat.

Een direkt gevolg hiervan is, dat de verdediger, wil hij een monument buiten den
strijd plaatsen, ook verplicht is om dit niet voor een oorlogsdoel te gebruiken, zooals
het opstellen van verdedigingswerken, het inlegeren van troepen, het inrichten tot depot
voor proviandeering, het gebruikmaken voor observatiepost enz. De oorlogsnoodzakelijkheid
kan ook hier dwingen om dit toch te doen, doch dan betrekt de verdediger het monument
hierdoor in den strijd en stelt hij dit hierdoor aan vernietiging bloot. In dit geval zal op
hem het odium vallen en zal hij voor de geschiedenis hebben aan te toonen, dat het
opheffen van de immuniteit noodzakelijk was. Hetzelfde geldt voor de bezettende macht,
waar deze wordt aangevallen door de inlandsche troepen, die hem uit de veroverde plaatsen
trachten te verdrijven.

Uiterst moeilijk is hierbij de beoordeeling van de vraag of een monument voor
een oorlogsdoel is gebruikt. Men denke slechts aan de kathedraal van Reims, waarvan
de Duitschers verklaren, dat eerst tot de beschieting is besloten, nadat uitdrukkelijk en
bij herhaling was geconstateerd, dat de toren als observatiepost werd gebruikt, terwijl dit
gebruik even uitdrukkelijk door de Franschen wordt tegengesproken. Hoe licht kan hier
het verrichten van noodzakelijke herstellingswerkzaamheden voor het gebruikmaken als
observatiepost zijn aangezien! Bij de lijnrecht tegenover elkander staande verklaringen,
kunnen wij als onpartijdigen slechts een non liquet uiten, totdat meerdere gegevens ter
beoordeeling beschikbaar zijn.

De moeilijkheid van de immuniteit wordt verhoogd door de noodzakelijkheid om,
bij de steeds grooter spreiding bij het verdragend geschut en bij de onzekere trefkans
van de vliegtuigbommen, niet alleen het monument onder bescherming te stellen, doch

62
 
Annotationen