terreinen binnen de Oostelijke stadsgrens uit de tijden der Republiek; slechts ontbrak
er aan het 17de en 18de eeuwsche Delft het ten Noorden van den Geerweg en Kolk en ten
Westen van den Ouden Delf gelegen gedeelte. Alle namen der bebouwers-grondeigenaars
binnen dien stadswal komen in 1350 voor: Jacob Gerrits, Jan Mol, Harmen Koek,
Vrouw Jut, en het zijn de straatnamen, waarin zij nu nog voortleven; Jacob Gerritstraat,
(Jan) Molslaan en -steeg, Koekelaan (officieel foutief Harmen Kokslaan) en Vrouwjuttenland.
De uitbreiding ging niet altijd zonder strijd: menig nu nog in het Delftsche gemeente-
archief en in dat der abdij Rijnsburg aanwezig charter gewaagt van de moeite om het
binnen de omwalling vallende gedeelte van het Rijnsburgsche «Vrouwenrecht” tot het
rechtsgebied der stad te doen behooren. Dit gelukt eerst, wanneer in 1464 Filips de
Stoute van hoogerhand ingrijpt.
Gemakkelijker was de regeling der parochiegrenzen, die in andere steden een
groot struikelblok vormden. Doordat de kerk te Pijnakker, waaronder Delft oudtijds
ressorteerde, ook aan den Graaf toebehoorde, werden bij de stichting der eerste kerk de
grenzen zóó ruim gesteld, dat in 1389 ook de geheele uitgestrekte Nieuwekerksparochie
van die der Bartholomeuskerk kon worden gescheiden.
De stadsgedeelten, die volgens het hierboven geschrevene in 1358 nog niet binnen
de stedelijke grenzen vielen, werden er in betrokken, toen Albrecht van Beijeren in
1390 toestemming gaf de poorten en de muren wederom op te bouwen. Voegt men bij
127
er aan het 17de en 18de eeuwsche Delft het ten Noorden van den Geerweg en Kolk en ten
Westen van den Ouden Delf gelegen gedeelte. Alle namen der bebouwers-grondeigenaars
binnen dien stadswal komen in 1350 voor: Jacob Gerrits, Jan Mol, Harmen Koek,
Vrouw Jut, en het zijn de straatnamen, waarin zij nu nog voortleven; Jacob Gerritstraat,
(Jan) Molslaan en -steeg, Koekelaan (officieel foutief Harmen Kokslaan) en Vrouwjuttenland.
De uitbreiding ging niet altijd zonder strijd: menig nu nog in het Delftsche gemeente-
archief en in dat der abdij Rijnsburg aanwezig charter gewaagt van de moeite om het
binnen de omwalling vallende gedeelte van het Rijnsburgsche «Vrouwenrecht” tot het
rechtsgebied der stad te doen behooren. Dit gelukt eerst, wanneer in 1464 Filips de
Stoute van hoogerhand ingrijpt.
Gemakkelijker was de regeling der parochiegrenzen, die in andere steden een
groot struikelblok vormden. Doordat de kerk te Pijnakker, waaronder Delft oudtijds
ressorteerde, ook aan den Graaf toebehoorde, werden bij de stichting der eerste kerk de
grenzen zóó ruim gesteld, dat in 1389 ook de geheele uitgestrekte Nieuwekerksparochie
van die der Bartholomeuskerk kon worden gescheiden.
De stadsgedeelten, die volgens het hierboven geschrevene in 1358 nog niet binnen
de stedelijke grenzen vielen, werden er in betrokken, toen Albrecht van Beijeren in
1390 toestemming gaf de poorten en de muren wederom op te bouwen. Voegt men bij
127