146
MÉLANGES HULIN DE LOO
lijk wellustige tafereelen, voor hem scheppen om zijn ver-
blijf te veraangenamen. Zulks vereischte echter een zekere
bekendheid met de antieke mythologie alsook technische
bedrevenheid ; en die ontbraken aan de kunstenaars benoor-
den de Alpen (1). — Anderzijds liad Filips, wellicht, met
Bairbari kennis gemaakt te Mechel'en, waar hij eenige
malen was verschenen voor diplomatische zendingen of
andere aangelegenheden. Niet alleen was Jacopo’s werk
beter aan te voelen dan datgene van zijn Italiaansche tijd-
genooten, omwille van meerdere trekken die hij van het
Noorden had overgenomen (2), maar zeker werd het hier
bestempeld met de benaming antiek of naar antyksche
manier, waarbij dan vooral nog in aanmerking komt dat hij
theoreticus was (3), Dat stelde Barbari torenhoog boven de
Nederlandsche schilders volgens de opvattingen van hun
landgenooten, eenvondige menschen, van de humanisten en
voorzeker ook van Filips. Barbari was bekend althans met
zekere nitlatingen van onde schrijvers over knnst en dies
(1) Wel is die vaardigheid door Vasari, Guicciardini e. a. (cfr. Dr. G.-J.
Hoogewerff, Nederlandsche schilders in Italie in de XVIe eeuw, Utrecht,
1912, bl. 42), aan Mabuse toegekend, maar dat natuurlijk jufst ten gevolge
van het lot stand komen der beelden van 1516 en later, waarvan wij hier den
oorsprong onderzoeken. Uit die werken blijkt klaar genoeg hoeveel Gossart
nog te leeren had. — Over de Germaansche kunstenaars, cfr. A. De Hevesy,
Jacopo de Barbari, le Maître au Caducée, Bruxelles-Paris, 1925, bl. 28. —
Hoe Italiaansche tijdgenooten over hun schilderijen dachten, wordt duidelijk
gezegd door Michel-Angelo, althans volgens Francisco de Hollanda. — Hoe
omstreeks 1520 nog geen antieksnijders (beeldhouwers van renaissance-
versieringen) behalve een K. Meyt, J. Mone, een Guyot de Beaugrant (?) en
een J. Daret, in de Nederlanden te vinden waren, cfr. ook J. Veth u.
S. Muller, Albrecht Dürers Niederlcindische Reise, Utrecht, 1918, II, 223.
(2) Dat werd reeds aangestipt door zijn landgenooten uit den eersten
helft der XVIe eeuw als Marc-Antoon Michiel, cfr. G. Gronau, Venezia-
nische Kunstsammilungen des 16. Jahrh., Jahrbuch fur Kunstsammler,
1924-25, bl. 24.
(3) Dit kon met zekerheid worden verondersteld uit Durer’s schriften en
wordt bevestigd door een brief van Barbari, cfr. P. Kirn, Friedrich der Weise
u. Jacopo de Barbari, Jahrb. der Preusz. Kunstsamml., 1925, 130-4. Belangrijk
voor ons onderzoek is ook het beroep van Barbari, in dien brief, op de oude
Romeinen; en anderzijds de manier waarop hij zich in verbinding stelt met
een vorst bij wien hij sympathie vermoedt voor de kunst en voor het huma-
nisme.
MÉLANGES HULIN DE LOO
lijk wellustige tafereelen, voor hem scheppen om zijn ver-
blijf te veraangenamen. Zulks vereischte echter een zekere
bekendheid met de antieke mythologie alsook technische
bedrevenheid ; en die ontbraken aan de kunstenaars benoor-
den de Alpen (1). — Anderzijds liad Filips, wellicht, met
Bairbari kennis gemaakt te Mechel'en, waar hij eenige
malen was verschenen voor diplomatische zendingen of
andere aangelegenheden. Niet alleen was Jacopo’s werk
beter aan te voelen dan datgene van zijn Italiaansche tijd-
genooten, omwille van meerdere trekken die hij van het
Noorden had overgenomen (2), maar zeker werd het hier
bestempeld met de benaming antiek of naar antyksche
manier, waarbij dan vooral nog in aanmerking komt dat hij
theoreticus was (3), Dat stelde Barbari torenhoog boven de
Nederlandsche schilders volgens de opvattingen van hun
landgenooten, eenvondige menschen, van de humanisten en
voorzeker ook van Filips. Barbari was bekend althans met
zekere nitlatingen van onde schrijvers over knnst en dies
(1) Wel is die vaardigheid door Vasari, Guicciardini e. a. (cfr. Dr. G.-J.
Hoogewerff, Nederlandsche schilders in Italie in de XVIe eeuw, Utrecht,
1912, bl. 42), aan Mabuse toegekend, maar dat natuurlijk jufst ten gevolge
van het lot stand komen der beelden van 1516 en later, waarvan wij hier den
oorsprong onderzoeken. Uit die werken blijkt klaar genoeg hoeveel Gossart
nog te leeren had. — Over de Germaansche kunstenaars, cfr. A. De Hevesy,
Jacopo de Barbari, le Maître au Caducée, Bruxelles-Paris, 1925, bl. 28. —
Hoe Italiaansche tijdgenooten over hun schilderijen dachten, wordt duidelijk
gezegd door Michel-Angelo, althans volgens Francisco de Hollanda. — Hoe
omstreeks 1520 nog geen antieksnijders (beeldhouwers van renaissance-
versieringen) behalve een K. Meyt, J. Mone, een Guyot de Beaugrant (?) en
een J. Daret, in de Nederlanden te vinden waren, cfr. ook J. Veth u.
S. Muller, Albrecht Dürers Niederlcindische Reise, Utrecht, 1918, II, 223.
(2) Dat werd reeds aangestipt door zijn landgenooten uit den eersten
helft der XVIe eeuw als Marc-Antoon Michiel, cfr. G. Gronau, Venezia-
nische Kunstsammilungen des 16. Jahrh., Jahrbuch fur Kunstsammler,
1924-25, bl. 24.
(3) Dit kon met zekerheid worden verondersteld uit Durer’s schriften en
wordt bevestigd door een brief van Barbari, cfr. P. Kirn, Friedrich der Weise
u. Jacopo de Barbari, Jahrb. der Preusz. Kunstsamml., 1925, 130-4. Belangrijk
voor ons onderzoek is ook het beroep van Barbari, in dien brief, op de oude
Romeinen; en anderzijds de manier waarop hij zich in verbinding stelt met
een vorst bij wien hij sympathie vermoedt voor de kunst en voor het huma-
nisme.