Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Hulin de Loo, Georges [Honoree]
Mélanges Hulin de Loo — Bruxelles [u.a.], 1931

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.42068#0185

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
148

MÉLANGES HULIN DE LOO

Waar vertoefden ze vôôr dien tijd? J. de’ Barbari had
zwerversbloed in de aderen (1). Na zijn tochten doorheen
Duitschland waar hij nog in 1508 is, nameijk te Frank-
fort a/Oder (2), duikt hij op, in 1510, te Mechelen als hof-
schilder van Margareta en hertog Karel, De hypothèse, dat
hij door Filips van Bnrgondië naar de Nederlanden werd
geroepen, wordt onwaarschijnlijk, na de nieuwe interpre-
tatie van den tekst van Noviomagns. A an het hof der land-
voogdes is hij nog in 1513, — wellicht nog later — tôt hij,
alhoewel ond en zwak en dus wel met groote kosten, met
toestemming van Margarta naar Walcheren overkomt (3),
op een datnm die niet juist is te bepalen, maar die waar-
schijnlijk valt niet lang na den terugkeer van Filips, dus
begin van den herfst 1515.
Over Jan Mabuse zijn we nog slechter ingelicht. Iets
later dan Filips van Bnrgondië schijnt hij in de Neder-
landen te zijn wedergekeerd. Wie gemeend heeft hem te
mogen vereenzelvigen met Janijn de Waele, die einde 1509
Augusto, sponsae avo, et Carolo injunotum est, ut eam ad sponsum usque
illorum nomine comitaretur ac deduceret. Quo munere magnifiée functus
dum in patriam revertitur, pestilentia naves invasit... In patriam reversus,
lotus exornadae arci suae Suytborgo intentus... Accersiebat sibi magnis
expensis pictores et architectes primi nominis, Jacobum Barbarum Venetum
et Johannem Malbodium nostrae aetatis Zeuxim et Apellem..., cfr. G. Gelden-
ïiauer, 1. c. 234-5. Alleen, J. Prinsen (Gerardus Geldenhauer Noviomagns,
Den Haag, 1898, bl. 42) heeft een oogenblik er aangedacht om die samen-
werking tusschen Barbari en Gossart te plaatsen na de Deensche reis, die
hij echter dagteekent van 1514. — Latere auteurs hebben daarmede geen
rekening gehouden.
(1) Cfr. Hévesy, o. c. — P. Bautier, Jacopo de Barbari en Margaretha van
Oostenrijk, Onze Kunst, 1922-23, bl. 142 enz., en de aldaar gegeven biblio-
graphie en documenten.
(2) Onlangs werden nog twee portretten uit deze période gevonden, die
door de vorige auteurs niet waren vermeld, cfr. Nachod, Leipzig; Alte
Meister aus Privatbesitz, Zeitschr. fur Bildende Kunst, 1929-30, bl. 98 —
W. Cohen, Leihaustellung alter Kunst im Bijksmuseum, Panthéon, Oktober
1929, bl. 480.
(3) Als belooning voor de reis naar Denemarken of voor vroegere
zendingen? of werd Barbari hem voor eenigen tijd « uitgeleend » zooals
vroeger b. v. gebeurde met K. Meyt, cfr. Bruchet, o. c., 174, n. I. Uit den
iriventaris van 1516 blijkt dat Margareta steeds vriendschappelijk was
gestemd gebieven tegenover Barbari.
 
Annotationen