Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Feith, J. A.: De twaalfde eeuwsche vondst te Groningen
DOI Artikel:
Beelaerts van Blokland, Willem A.: Hans Coenraad Brechtel
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0090

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Uit welk deel van Europa deze kunstarbeid herkomstig is, waag ik bij gebrek aan
vergelijkingsmateriaal niet te beslissen; tot het ontvangen van voorlichting houd ik mij
gaarne aanbevolen.

Rondom de schrijn hebben twee banden van dun koper geloopen. Zij zijn in
een 50-tal brokstukjes bewaard gebleven. De onderste, breed 3 c.M., bevat in vroeg
Gothisch letterschrift gegraveerd de namen der apostelen, welke dus onder elk beeldje
hebben gestaan, alsmede de namen der bovengenoemde drie koningen. De andere band,
breed 2.6 c.M., welke een latijnsch opschrift in Romaansche letters bevat, dat echter nog
niet geheel weder tot een zin is gereconstrueerd kunnen worden, vertoont o.a. het woord
WALTPVRG. Men mag daaruit met eenige zekerheid de gevolgtrekking maken, dat de
reliekschrijn afkomstig is van de nabij de vindplaats gelegen, in de 9de a 10de eeuw gebouwde
St. Walburgkerk, welke, zooals men weet, in het begin der 17de eeuw is afgebroken.

Een mede in den put gevonden kruikje uit het midden der 16de eeuw en het
geweld, waarmede het belegsel is doorgesneden en waarvan de ledige hulzen of houders
van edelsteenen ]) getuigen, roepen ons de waarschijnlijkheid voor den geest, dat in de
dagen van den beeldenstorm deze schrijn uit de kerk is gehaald, van zijne edelsteenen
is beroofd en daarop vernield, terwijl de destijds waardeloos geachte koperen beeldjes en
brokstukken van belegsel ter voorkoming van mogelijke ontdekking in den beerput zijn
gesmeten. Boven het gewelf van den put is eenige jaren later de muur gebouwd van het
tegenwoordige huis, dat in zijn gevel nog voldoende sporen van begin 17de eeuwschen
bouwtrant bewaart.

Voor de verzameling kerkelijke oudheden van het Groningsch Museum is deze
vondst zeker een prachtige aanwinst.

Groningen. J. A. FEITH.

HANS COENRAAD BRECHTEL.

De kunstenaar, wiens naam boven dit opstel prijkt, schijnt geene groote bekendheid
te genieten. Tevergeefs toch zocht ik hem in Immerzeel, Kramm, Fred. Muller en van
Someren, en in een aantal andere boeken tot het hedendaagsche werk van Dr. A. von
Wurzbach toe; nergens vond ik melding van hem gemaakt en een bescheiden plaatsje in
enkele dier werken had hij m. i. toch wel verdiend. Ook in Thieme und Becker’s groot
Künstlerlexikon wordt hij niet genoemd, hetgeen te meer verwondering mag wekken,
aangezien daarin wel zijne naaste familieleden worden besproken.

Intusschen is mijn onderzoek niet geheel vruchteloos geweest, want in den catalogus
der Geschied- en Oudheidkundige Voorwerpen van het Gemeente-Museum van ’s-Gravenhage
door A. }. Servaas van Rooyen trof ik onder n°. 207 eene in zilver gedreven gildeplaat
aan, welks meesterteeken H C B ongetwijfeld op Hans Coenraad Brechtel wijst. De onver- 1

1) In het ovale gat van No. 11 heeft zulk een huls gezeten.

78
 
Annotationen