Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 1
DOI Artikel:
Beets, Nicolaas: Ontleeningen, [4]: Cornelis Engebrechtsz en Albrecht Dürer
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0021

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Duidelijker, hoewel, naar het schijnt, ook door de Duitsche geleerden die het werk
bespraken en aan Engebrechtsz. toeschreven ]) niet opgemerkt is de afstamming van den
Geloofsheld te paard in de verzameling van den Earl of Northbrook te Londen.

Het mooie, vlot geschilderde stukje is op verschillende primitieven-tentoonstellingen 1 2 3),
het laatst ook op de Gouden Vlies-tentoonstelling te Brugge, te zien geweest. Het is het
eerst door Friedlander aan Cornelis Engebrechtsz. toegeschreven en werd ook door Dülberg
dien meester gelaten. Door beiden werd het behalve om zijn terecht geroemde coloristische
eigenschappen om de bijna monumentale statigheid van ruiter en paard geprezen.

Hier is echter die statigheid — een zoo weinig Hollandsche qualiteit — weer niet
van eigen vinding. De plaatsing naast Dürer’s Ritter Tod und Teufel toont dat wij haar
aan den Duitscher — die ze zelf in Italië, waarschijnlijk voor het model van da Vinci’s
ruiterstandbeeld van Francesco Sforza ging halen — moeten danken.

Ook nu gaat Engebrechtsz. statig ros onmiddellijk op Dürer’s klassiek voorbeeld terug.
De stand der pooten en, tengevolge daarvan, die eigenaardige curve, die van den linkervoorhoef
langs den buik tot den hoef van den linkerachterpoot loopt is hier geheel als daar. Slechts
is bij Engebrechtsz. de poot nog iets meer geheven en wordt de kop strakker ingetoomd.
Heel de gang werd daardoor van gemaakter sierlijkheid — zooals de hoogere rijkunst dat
somtijds wil. Door de tegenstelling waardeeren we temeer de diepe symboliek in het even
stijlvol maar machtiger en vrijer stappend strijdros van Dürer’s Christelijken Ridder.

Ook de ruiter is door Engebrechtsz. — die hier trouwens veel onaf hankelijker was
van zijn model — meer tot een sierlijk uitgedoste fantasie-figuur omgeschapen. Coquet
keert hij zijn nu met renaissance-ranken gedecoreerde borst en het onder den grooten zwaar-
gepluimden helm toch niet schuilgaande hoofd den beschouwer toe. Slechts het weer geheel
van Dürer’s gravure afgekeken reusachtige zwaard doet ons even aan den harderen ernst
van den krijgsman terugdenken.

De groote vloersteenen, de rijk-geprofileerde renaissance-boog, de formatie der wolken
eindelijk, vinden we niet op Dürer’s gravure. Ik ben er echter van overtuigd dat Engebrechtsz.
voor dat alles de in »Ontleeningen III” besproken houtsneden naar Hans Burgkmair: den
St. Joris 3), den Maximiliaan, weer eens te voorschijn heeft gehaald.

Dürer’s blad draagt den datum 1513. Engebrechtsz. schilderstuk is dus na datjaar,
vermoedelijk niet veel later dan 1515, ontstaan.

De Ruiter is langen tijd voor Karei V doorgegaan. Friedlander verzette zich terecht
tegen die benaming en zag in de figuur een Geloofsheld, een overwinnaar der Heidenen.
De naam dien hij aangeeft, Gotfried van Bouillon — die altijd op een muildier rijdend
wordt voorgesteld — is echter niet gelukkig gekozen, terwijl een andere niet gemakkelijk

1) Friedlander in «Meisterwerke der Niederlandischen Malerei des XV und XVI Jahrhunderts”
bij PI. 87 en in «Repertorium für Kunstwissenschaft” XXII, p. 332 en XXVI, p. 170; Dülberg in »Zeit-
schrift für Bildende Kunst N. F.” XV, p. 187.

2) Londen 1892 en 1900, Brugge 1902 en 1907.

3) Afgebeeld in «Bulletin” 1910, pag. 204.

9
 
Annotationen